ECLI:NL:HR:2013:BZ2950

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/02043
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer(exces) en proportionaliteitseis in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1980, was beschuldigd van opzettelijke mishandeling van een persoon, waarbij de benadeelde partij, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. De feiten vonden plaats op 25 mei 2008 in Dordrecht, waar de verdachte, als uitbater van Café [A], de benadeelde partij had aangesproken op zijn aanwezigheid op het terras, nadat deze eerder was verboden om daar te komen. Na een escalatie van de situatie, waarbij de verdachte zich bedreigd voelde door de slaande bewegingen van [slachtoffer], heeft hij deze met een vuist in het gezicht geslagen, wat resulteerde in een gebroken kaak, neus en oogkas bij [slachtoffer].

Het Hof had het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte verworpen, omdat het van oordeel was dat de verdachte disproportioneel had gehandeld. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang en dat het bestreden arrest leed aan een motiveringsgebrek. De Hoge Raad herhaalde de relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en benadrukte dat de proportionaliteitseis in de noodweercontext niet te streng mag worden toegepast. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling, waarbij het Hof opnieuw diende te oordelen over de vraag of de verdachte binnen de grenzen van noodzakelijke verdediging had gehandeld.

Uitspraak

5 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/02043
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 april 2011, nummer 22/000250-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. C.A.M. Dilven, advocaat te Etten-Leur, schriftelijk commentaar gegeven op het beroep van de verdachte.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
2.1. De middelen, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, klagen over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer(exces).
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 mei 2008 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in het gezicht heeft geslagen of gestompt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak en neus en oogkas) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2011 verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 25 mei 2008 zag ik dat de mij bekende [slachtoffer] zich ophield op het terras van Café [A] in Dordrecht, het café waarvan ik uitbater ben. Enkele maanden eerder was geconstateerd dat [slachtoffer] verantwoordelijk was voor onregelmatigheden op de gokkasten in het café. Tegen [slachtoffer] is toen gezegd dat hij niet meer welkom was in Café [A]. Ik heb [slachtoffer] daarom op 25 mei 2008 drie keer gevraagd om het terras te verlaten. Omdat hij hier geen gevolg aan gaf heb ik hem zijn glas bier afgenomen. [Slachtoffer] reageerde hier nogal verhit op, waarop ik hem heb vastgepakt en tegen een muur heb geduwd. Ik heb hem toen nogmaals verzocht het terras te verlaten en om rustig te blijven. Ik heb hem toen losgelaten en een stap achteruit gedaan, waarop [slachtoffer] schoppend op me afkwam. Ik werd door één van de schoppen geraakt aan mijn been. Ik heb toen zijn been vastgepakt. Daarna maakte [slachtoffer] slaande bewegingen in de richting van mijn gezicht. Ik heb [slachtoffer] hierop met mijn vuist een harde slag in het gezicht gegeven. Hierna zakte hij in elkaar en verloor hij het bewustzijn.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juni 2008 van de Politie Zuid-Holland-Zuid met nummer PL1810/08-057560, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 17 juni 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
In de nacht van 24 op 25 mei 2008 was ik op het terras van Café [A] in Dordrecht. Ongeveer een half jaar geleden heb ik geprobeerd om de eigenaar van Café [A] op te lichten door tegen hem te zeggen dat de gokautomaat niet werkte.
Dat weekeind in mei kwam ik weer voor het eerst in [A].
Ik weet nog dat die man met wie ik dat conflict had over die speelautomaat op mij afkwam en toen werd ik hard in mijn gezicht geslagen. De volgende dag kwam ik weer bij in het ziekenhuis. Van de diverse artsen hoorde ik dat ik een gebroken kaak aan de rechterkant, een gebroken neus en een breuk in mijn rechter oogkas had."
2.4. Het Hof heeft het in de middelen bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsman is betoogd - verkort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte handelend uit noodweer dan wel noodweerexces [slachtoffer] een klap op zijn gezicht heeft gegeven. Die omstandigheid moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt en stelt op grond van de gebezigde wettige bewijsmiddelen het navolgende vast. Op 25 mei 2008 ziet de verdachte - uitbater van Café [A] in Dordrecht - dat de hem bekende [slachtoffer] zich ophoudt op het terras van dat café. Enkele maanden eerder is geconstateerd dat [slachtoffer] verantwoordelijk was voor onregelmatigheden op de gokkasten in het café. [Slachtoffer] is toen gezegd dat hij niet meer welkom is in het Café [A]. De verdachte verzoekt [slachtoffer] op 25 mei 2008 enkele keren het terras te verlaten. Omdat [slachtoffer] hier geen gevolg aan geeft, neemt de verdachte [slachtoffer] apart en neemt hem zijn glas bier af. [Slachtoffer] reageert hierop, waarop de verdachte hem vastpakt, tegen een muur duwt, hem nogmaals verzoekt het terras te verlaten en hem verzoekt om rustig te blijven. Vervolgens doet de verdachte een stap achteruit, waarop [slachtoffer] schoppend op de verdachte afkomt. De verdachte wordt door één van de schoppen geraakt aan zijn been. De verdachte pakt vervolgens het been van [slachtoffer] vast. [Slachtoffer] maakt daarna slaande bewegingen in de richting van het gezicht van de verdachte. De verdachte geeft [slachtoffer] hierop met zijn vuist een harde slag in het gezicht, waarna [slachtoffer] in elkaar zakt en het bewustzijn verliest. Later is bij [slachtoffer] een gebroken kaak, neus en oogkas geconstateerd.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. De verdachte heeft echter disproportioneel gehandeld nu er naar het oordeel van het hof andere - minder ingrijpende - mogelijkheden voor de verdachte open stonden om aan voornoemde aanranding een einde te maken. De verdachte heeft door onder de gegeven omstandigheden [slachtoffer] op de bewezenverklaarde wijze met zijn vuist hard in het gezicht te slaan de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
Dat deze overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt, is door de verdediging niet aangevoerd en is ook uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden, zodat ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen. In dit verband heeft het hof in zijn beoordeling betrokken, dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij geslagen heeft om zelf een klap te voorkomen en dat hij heeft gemikt op het gezicht van [slachtoffer].
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar."
2.5. Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden naar luid van art. 41, eerste lid, Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (vgl. HR 8 september 2009, LJN BI3895, NJ 2010/391).
2.6. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte disproportioneel heeft gehandeld, omdat voor de verdachte andere, minder ingrijpende mogelijkheden open stonden om aan de aanranding door [slachtoffer] een einde te maken dan door die [slachtoffer] op de bewezenverklaarde wijze met zijn vuist hard in het gezicht te slaan. Daarmee heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang.
Indien het heeft geoordeeld dat eerst dan aan de hier te stellen proportionaliteitseis is voldaan indien, naast de noodzaak van de verdediging als zodanig, ook de noodzaak van de gekozen wijze van verdediging komt vast te staan, heeft het een te strenge toets aangelegd. Wat dat laatste betreft is immers beslissend of de desbetreffende gedraging - als verdedigingsmiddel - niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Indien het echter die - juiste - maatstaf wel voor ogen heeft gehad, had het gelet op de door hem vastgestelde ernst van de aanranding, zijn oordeel dat de verdachte voor een te zwaar middel heeft gekozen, nader dienen te motiveren.
Wat betreft die aanranding heeft het Hof immers vastgesteld dat [slachtoffer], nadat hij de verdachte tegen zijn been had geschopt en de verdachte het been van [slachtoffer] had vastgepakt, slaande bewegingen maakte in de richting van het gezicht van de verdachte.
Het bestreden arrest lijdt daarom aan een motiveringsgebrek.
2.7. De middelen zijn terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 maart 2013.