ECLI:NL:HR:2013:BZ2949

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01337
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wederspannigheid en aanhouding door politie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was op 8 april 2009 te Amsterdam aangehouden door politieambtenaren tijdens een verkeerscontrole. Hij werd verdacht van het niet handsfree bellen tijdens het rijden, wat in strijd is met artikel 61a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Tijdens de aanhouding verzette de verdachte zich tegen de politie, wat leidde tot de tenlastelegging van wederspannigheid volgens artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.

Het Hof had geoordeeld dat de aanhouding van de verdachte niet onrechtmatig was, omdat het voor de verdachte duidelijk moest zijn geweest dat hij was aangehouden en wat de reden daarvan was. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting was uitgegaan. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het Hof voldoende was om de bewezenverklaring van het verzet tegen de politie te ondersteunen.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij de advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van aanhoudingen door politieambtenaren en de verplichting van burgers om aan vorderingen van de politie te voldoen. Dit arrest heeft implicaties voor de rechtspraktijk met betrekking tot de uitoefening van politiebevoegdheden en de rechten van verdachten.

Uitspraak

5 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01337
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 maart 2011, nummer 23/000957-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 april 2009 te Amsterdam, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren (te weten: [verbalisant 1] en [verbalisant 2]) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit (te weten overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht) hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en door een of meer slaande bewegingen te maken naar die ambtenaren."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009095136-1 van 8 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] (eerste verbalisant), [verbalisant 2] (tweede verbalisant) en [verbalisant 3] (derde verbalisant), doorgenummerde pagina's 11 tot en met 15.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 april 2009 gerelateerde bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op woensdag 8 april 2009 omstreeks 10.20 uur, bevonden wij, verbalisanten, ons in uniform gekleed op de openbare weg te Amsterdam. Wij waren met een verkeerscontrole belast. Aldaar zagen wij, verbalisanten, een bestuurder van een zwarte Landrover voorbijrijden. Wij zagen dat de bestuurder mobiel aan het bellen was met zijn rechterhand. Hierop zijn wij achter de bestuurder aangereden. Ik, tweede verbalisant, heb de bestuurder staande gehouden en de betrokkene medegedeeld, dat hij een proces-verbaal kreeg voor het mobiel bellen.
Ik, eerste verbalisant, hoorde dat de tweede verbalisant om een legitimatiebewijs vroeg. Ik, eerste verbalisant, hoorde dat de tweede verbalisant vervolgens de adresgegevens verzocht van [verdachte]. Ik, eerste verbalisant, zag dat [verdachte] de tweede verbalisant aankeek en ik, eerste verbalisant, hoorde [verdachte] het volgende zeggen: 'ik ga helemaal niets opgeven aan jou'. Hierop zagen wij, eerste en tweede verbalisant, dat [verdachte] wegliep.
De bestuurder kon zich later legitimeren als zijnde [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1] te [woonplaats].
Ik, eerste verbalisant, keek [verdachte] aan en zei op niet mis te verstane wijze: 'staan blijven'. Ik, eerste verbalisant, zag dat [verdachte] hier geen gehoor aan gaf en van ons weg bleef lopen. Ik, eerste verbalisant, heb op een duidelijke en niet mis te verstane wijze meerdere keren het volgende geroepen: 'staan blijven, wij zijn nog niet klaar met u'.
Wij, eerste en tweede verbalisant, zagen dat [verdachte] hier wederom geen gehoor aan gaf en in een versnelde pas van ons weg bleef lopen. Ik, eerste verbalisant, haalde [verdachte] in en riep het volgende op een duidelijke en niet mis te verstane wijze: 'u bent aangehouden'. Ik, eerste verbalisant zag dat [verdachte] hier geen gehoor aan gaf en van mij weg bleef lopen. Hierop heb ik, eerste verbalisant, besloten om de transportboeien aan te leggen.
Ik, eerste verbalisant, pakte de linkerarm vast van de verdachte om hem te kunnen boeien. Ik, eerste verbalisant, had de verdachte met zijn linkerarm in de transportboeien en voelde dat de verdachte van mij weg bleef lopen. Ik, tweede verbalisant, heb hierbij de rechterarm vastgepakt met een kracht van meer dan geringe betekenis, voor het onder controle krijgen van de verdachte. Ik, tweede verbalisant, zag dat de verdachte [verdachte] slaande bewegingen maakte richting mij. Hierop is de verdachte volledig geboeid.
Ik, derde verbalisant, zag dat eerste verbalisant bezig was met het aanhouden van verdachte [verdachte]. Ik, derde verbalisant, zag dat verdachte [verdachte] zich verzette en dat hij met zijn armen om zich heen sloeg terwijl hij geboeid werd.
Op woensdag 8 april 2009 om 10.41 uur hebben wij, verbalisanten, de verdachte over laten brengen naar politiebureau Klimopweg, ter geleiding voor de hulpofficier van justitie."
2.3. Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs voorts het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd, dat de aanhouding van de verdachte door de verbalisanten onrechtmatig is geweest. Daarnaast is hij van mening, dat het ten laste gelegde verzet door de verdachte bij zijn aanhouding niet kan worden bewezen. Als gevolg hiervan moet de verdachte worden vrijgesproken.
De raadsman heeft verder nog aangevoerd, dat als verzachtende omstandigheid kan gelden, dat de verdachte een langslepend conflict heeft met de politie over een in beslagname en dat hij daarom geen vertrouwen meer heeft in de politie.
De aanhouding
Op 8 april 2009 te Amsterdam werd de verdachte als bestuurder van een auto tijdens een verkeerscontrole staande gehouden door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], wegens het niet handsfree mobiel telefoneren (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11). De verdachte kreeg een bekeuring en heeft op dat moment op verzoek zijn rijbewijs overhandigd. Terwijl [verbalisant 2] de bekeuring uitschreef, bleef de verdachte telefoneren en begon hij met het uitladen van zijn auto. Toen [verbalisant 2] de verdachte naar zijn adres vroeg, zei hij; 'ik ga helemaal niets opgeven aan jou' en liep weg (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11 en proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 20).
Ondertussen had [verbalisant 1] via de portofoon vernomen, dat de auto van de verdachte meermalen gesignaleerd stond in het politiesysteem wegens het niet voldoen aan de technische eisen. Haar werd gezegd dat het voertuig in beslag moest worden genomen en dat de verdachte, (die bekend stond als een niet mee werkend persoon), mee moest naar het bureau (proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 27). [Verbalisant 1] heeft dit vervolgens aan de verdachte medegedeeld, die nog steeds aan het telefoneren was en weg liep van de verbalisanten.
Daarop heeft de verbalisant [verbalisant 1] twee maal gezegd dat de verdachte moest blijven staan. Vervolgens heeft [verbalisant 1], die achter de verdachte was aangerend, hem gezegd dat hij was aangehouden (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11).
Het hof acht deze aanhouding, waarbij voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat hij was aangehouden en wat de reden daarvan was, niet onrechtmatig.
Het verzet
Nadat de verdachte te horen had gekregen dat hij was aangehouden, is hij weg blijven lopen van de verbalisant. De verbalisant [verbalisant 1] pakte daarop de linkerarm van de verdachte, met de bedoeling hem te boeien (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11). Zij voelde dat de verdachte zich van haar los probeerde te maken (proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 27). De verbalisant [verbalisant 2] pakte daarop de verdachte met kracht bij de rechterarm vast en zij zag dat hij daarbij slaande bewegingen maakte naar haar en kracht zette met zijn arm (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11 en proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 20).
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen is, naar het oordeel van het hof, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich, nadat hij had gehoord dat hij was aangehouden, heeft verzet. Het hof acht de verklaring van verdachte, die een andere lezing van het verhaal heeft gegeven, gelet op de bevindingen van de verbalisanten weinig geloofwaardig."
3. Wettelijk kader
Voor de beoordeling van de middelen zijn de volgende bepalingen van belang:
- art. 180 Sr:
"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
- art. 184 Sr:
"1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
(...)"
- art. 160 Wegenverkeerswet 1994 (oud):
"1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:
(...)
b. het rijbewijs (...);
(...)
4. De in artikel 159 bedoelde personen zijn bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren. De bestuurder van het voertuig ten aanzien waarvan dit onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, en de bestuurder van het voertuig waardoor een aanhangwagen wordt voortbewogen ten aanzien waarvan zodanig onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, zijn verplicht desgevorderd hun tot het onderzoek noodzakelijke medewerking te verlenen en desverlangd de in artikel 159 bedoelde personen in hun voertuig te vervoeren.
(...)"
- art. (oud) 61a Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990):
"Het is degene die een motorvoertuig, bromfiets of gehandicaptenvoertuig bestuurt verboden tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden."
- art. 2 (oud) Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: WAHV):
"1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten.
(...)"
- Bedoelde bijlage bevat onder meer als gedraging:
"R 545: als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vast houden (...) 61a RVV 1990."
- art. 3 WAHV:
"1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.
(...)"
- art. 34 WAHV:
"1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
a. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder;
(...)
2. Het strafbare feit is een overtreding."
- art. 2 (oud) Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994:
"1. Met het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet zijn belast:
a. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering;
(...)"
- art. 5:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb):
"Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen."
- art. 5:20 Awb:
"1. Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
(...)"
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, meer in het bijzonder dat de verdachte was aangehouden op verdenking van overtreding van art. 184 Sr.
4.2. Blijkens zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven bewijsoverwegingen heeft het Hof geoordeeld dat voor de verdachte "duidelijk moet zijn geweest dat hij was aangehouden en wat de reden daarvan was". Dat oordeel getuigt tegen de achtergrond van hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. In die vaststellingen ligt immers besloten dat de verdachte door de verbalisante was staande gehouden wegens overtreding van art. 61a (oud) RVV 1990 en daarvoor een administratieve sanctie kreeg opgelegd, en dat hij vervolgens is aangehouden omdat hij desgevraagd in strijd met het bepaalde in art. 5:16 en 5:20 Awb opzettelijk niet voldeed aan de "vordering" van de verbalisante om zijn adres op te geven en om "medewerking" te verlenen door weg te lopen nadat hem tweemaal door de verbalisante te kennen was gegeven dat hij moest blijven staan.
4.3. Het middel faalt.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 maart 2013.