ECLI:NL:HR:2013:BZ2947

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/00591
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en de confrontatie met aanvallers buiten een café

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was betrokken bij een incident op 16 april 2009, waarbij hij werd beschuldigd van poging tot moord op een persoon genaamd [slachtoffer]. De verdachte had een mes gebruikt en stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen door [slachtoffer] en anderen. Het Hof verwierp echter het beroep op noodweer, omdat de verdachte de confrontatie had opgezocht door naar buiten te gaan in de richting van zijn aanvallers, terwijl hij ook de andere kant op had kunnen gaan. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak echter enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd van twintig naar negentien maanden, omdat de redelijke termijn van de procedure was overschreden. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waardoor de veroordeling van de verdachte in stand bleef.

Uitspraak

5 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/00591
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 januari 2011, nummer 22/004297-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het beroep op noodweer ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 april 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) [slachtoffer] meermalen met een mes (lengte ongeveer 30 centimeter) (diep) in het gezicht/hoofd, althans in het lichaam heeft gesneden en zwaaiende bewegingen in de richting van het gezicht/hoofd heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ten aanzien van het tenlastegelegde is van de zijde van de verdediging betoogd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] en anderen meermalen hebben geprobeerd "een aanslag te plegen" op de verdachte, te weten door de verdachte reeds in café [A] te belagen en hem nadien, buiten, met een mes aan te vallen. Gesteld wordt dat de verdachte zich tegen laatstgenoemde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval buiten het café heeft moeten en mogen verweren door zelf met een mes te zwaaien. De raadsman grondt zijn betoog tevens op hetgeen de rechtbank in het vonnis waarvan beroep bij de strafmotivering heeft overwogen ten aanzien van de noodweersituatie waarin de verdachte zich bevond. De raadsman is - anders dan de rechtbank - van mening dat er bij die verdediging geen sprake is geweest van een disproportionele vorm van verdediging van de zijde van de verdachte, nu de verdachte ter verdediging enkel een zwaaiende beweging met het mes heeft gemaakt ter afschrikking en geen stekende beweging(en) in de richting van de aangever heeft gemaakt. Dit blijkt volgens de raadsman ook uit de verwondingen van de aangever: dit zijn immers snijwonden en geen steekwonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof in tegenwoordigheid van de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsman de bewakingsbeelden bekeken. Op die beelden is - zo neemt het hof waar - te zien dat zich op enig moment en dat dan, volgens de verdachte na een daaraan voorafgaande belaging van hem, verdachte, door een (jonge)man vergezeld van de man aangeduid als "de rozenverkoper" in het café [A], vóór datzelfde café een schermutseling heeft voorgedaan waarbij meerdere personen zijn betrokken. Hierna verdwijnen die personen rechts uit het beeld, vervolgens is op de beelden te zien dat de verdachte die zichzelf desgevraagd op de beelden heeft aangewezen het café verlaat en naar rechts loopt, in de richting waarin de groep uit het beeld is verdwenen en zelf ook uit het beeld verdwijnt. Kort daarop komt de verdachte vanaf rechts opnieuw in beeld en haalt hij rechts een lichtgekleurd voorwerp uit zijn kleding dat hij vervolgens links weer in zijn kleding steekt. Daarna verdwijnt de verdachte weer rechts uit beeld. Op daarop volgende beelden is te zien dat de verdachte vanuit rechts terug in beeld komt en wordt aangevallen door twee personen die door de verdachte worden aangeduid als [slachtoffer] en de rozenverkoper. Een aanval als deze is als zodanig als een vorm van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding aan te merken. Noch uit de stukken noch uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is echter naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat de door de verdachte verrichte handelingen zijn ingegeven door een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging passend en geboden was.
Het hof overweegt daartoe het volgende. De verdachte heeft bij het zien van voornoemde beelden die hem eerder door de politie zijn getoond bij de politie verklaard dat hierop is te zien dat hij het café uitkomt, een mes uit zijn jas pakt en vervolgens dat mes weer terugstopt. Hij heeft voorts verklaard dat hij dat deed om een schijnbeweging te maken, omdat hij niet wilde dat ze (het hof begrijpt: de andere mannen daaronder [slachtoffer]) op hem afkwamen. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij vervolgens tijdens de daarna ontstane worsteling werd belaagd door [slachtoffer] en de man aangeduid als "de rozenverkoper" en dat hij daarop het mes heeft gepakt en [slachtoffer] (door een zwaaiende beweging) met het mes heeft geraakt.
Onder die omstandigheden komt aan de verdachte geen beroep op noodweer toe. Daarbij komt tevens betekenis toe aan de omstandigheid dat hij in de wetenschap van het eerste incident in het café, in de, naar zijn eigen zeggen ter terechtzitting in eerste aanleg, grimmige sfeer buiten het café en in de wetenschap dat het geweld tegen hem gericht was, zich vervolgens naar buiten heeft begeven en reeds voorafgaand aan enige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding het mes ter afschrikking van mogelijke belagers heeft getoond terwijl hij - weer naar eigen zeggen - laaiend was dat [slachtoffer] daarvoor binnen op hem was afgekomen. Verdachte had zich gelet op de omstandigheden kunnen en moeten onttrekken aan de buiten het café ontstane situatie en de mogelijkheden daartoe stonden hem naar het oordeel van het hof ook open nu hij zelf ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij van plan was naar huis te gaan, te weten bij het verlaten van het café links af te (kunnen) gaan, waar dan op de beelden te zien is - en de verdachte heeft zulks desgevraagd ook verklaard - dat de verdachte rechtsaf het café is uitgelopen in de directe richting van de personen die hem later hebben bejaagd en dusdoende de confrontatie en kans op escalatie heeft opgezocht.
Het beroep op noodweer derhalve niet slagen. Het hof verwerpt dan ook het verweer."
2.4. Het Hof heeft in de hiervoor weergegeven overwegingen vastgesteld dat zich in café [A] een incident heeft voorgedaan waarbij de verdachte is belaagd, dat de sfeer buiten het café grimmig was en dat de verdachte, in de wetenschap dat het geweld tegen hem was gericht, zich buiten het café heeft begeven in de richting van de personen die hem later hebben aangevallen. Daardoor heeft de verdachte, aldus het Hof, de confrontatie en de kans op escalatie opgezocht, terwijl hij buiten het café gekomen ook de andere kant op had kunnen gaan in de richting van zijn huis, zoals de verdachte naar zijn zeggen aanvankelijk van plan was geweest.
2.5. Voor zover het middel klaagt dat het Hof uit de omstandigheid dat de verdachte blijkens de camerabeelden 'rechts uit beeld verdwijnt' nadat de personen die de verdachte later hebben aangevallen ook 'rechts uit beeld' waren verdwenen, niet heeft kunnen afleiden dat de verdachte de confrontatie met de latere aanvallers heeft opgezocht, mist het feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
2.6. Voor zover het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat de verdachte de confrontatie met de latere aanvallers heeft opgezocht, geldt het volgende.
2.7. Van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan niet worden gesproken, indien degene die zich verdedigt zich aan de (dreigende) aanranding had kunnen en moeten onttrekken. Bij beantwoording van de vraag of aan de verdachte het zogenoemde onttrekkingsvereiste kan worden tegengeworpen, komt het aan op de omstandigheden van het geval (vgl. HR 6 oktober 2009, LJN BM7508, NJ 2010/301).
Blijkens de hiervoor onder 2.3 weergegeven overwegingen heeft het Hof het voorgaande niet miskend. Zijn kennelijke oordeel dat de verdachte onder de in 2.4 weergegeven omstandigheden buiten het café niet in de richting van de personen had moeten lopen die hem later hebben belaagd, maar de andere kant had kunnen en moeten uitgaan, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
2.8. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze negentien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 maart 2013.