ECLI:NL:HR:2013:BZ2776

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/03648
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een faillissementszaak. De verzoekster, de Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg U.A., had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had eerder op 18 juli 2012 een beschikking gegeven in de zaak van de curator, mr. F.H.C. Aarts, die in zijn hoedanigheid als curator betrokken was bij het faillissement van een betrokkene. De curator had op zijn beurt een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar de relevante artikelen van de Faillissementswet en het Reglement op de Rechtsvordering, waarbij de vraag aan de orde kwam of het verzoek van de curator als bedoeld in artikel 58 lid 1 van de Faillissementswet ontvankelijk was.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman gevolgd, die had geadviseerd om het principaal cassatieberoep te verwerpen en het incidenteel cassatieberoep buiten behandeling te laten. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatierekest waren aangevoerd, niet konden leiden tot cassatie. Dit was met name omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principaal cassatieberoep faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G. de Groot. De zaak illustreert de toepassing van de regels omtrent niet-ontvankelijkheid in het faillissementsrecht en de rol van de Hoge Raad in cassatieprocedures.

Uitspraak

1 maart 2013
Eerste Kamer
12/03648
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
COÖPERATIEVE RABOBANK PARKSTAD LIMBURG U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Heerlen,
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. B. Winters,
t e g e n
Mr. F.H.C. AARTS, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1],
kantoorhoudende te Heerlen,
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Bank en de curator.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak F 12/99 F van de rechtbank Maastricht van 2 juli 2012 en 5 juli 2012;
b. de beschikking in de zaak 172905/HA RK 12-84 van de rechtbank Maastricht 18 juli 2012.
De beschikkingen van de rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank van 18 juli 2012 heeft de Bank beroep in cassatie ingesteld.
De curator heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot referte.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep en tot het buiten behandeling laten van het incidenteel cassatieberoep. Komt de Hoge Raad tot de slotsom dat het principaal cassatieberoep wel doel treft, dan dient ook het incidenteel cassatieberoep gegrond te worden bevonden.
De advocaat van de Bank heeft bij brief van 1 februari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 1 maart 2013.