ECLI:NL:HR:2013:BZ2193
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Betekeningsperikelen en rechtsgeldigheid van de dagvaarding in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding in hoger beroep. De verdachte, geboren in 1979, had zijn adres opgegeven als '[a-straat 1]' te 's-Gravenhage'. De dagvaarding was op 1 oktober 2001 op dit adres aangeboden, maar niet uitgereikt omdat niemand werd aangetroffen. Vervolgens werd de dagvaarding op 22 november 2001 teruggezonden aan de afzender en later uitgereikt aan de griffier van de rechtbank, omdat de verdachte niet bekend was op het opgegeven adres.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de appeldagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend. De Hoge Raad stelt dat er geen afschrift van de dagvaarding is verzonden naar het adres waar deze eerst tevergeefs is aangeboden, wat de begrijpelijkheid van het oordeel van het Hof in twijfel trekt.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig. Dit arrest benadrukt het belang van een correcte betekening van dagvaardingen en de noodzaak om te trachten de dagvaarding te betekenen op het adres dat de verdachte heeft opgegeven, tenzij er duidelijke redenen zijn om dit niet te doen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar de betekening van dagvaardingen ter discussie staat.