ECLI:NL:HR:2013:BZ1702

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13/00307
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging toepassing schuldsaneringsregeling zonder schone lei

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de schuldsaneringsregeling van de verzoekster was beëindigd zonder het verlenen van een schone lei. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraken en het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in haar cassatieberoep op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk, en dit arrest werd openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de voorwaarden waaronder een schone lei kan worden verleend.

Uitspraak

29 maart 2013
Eerste Kamer
13/00307
RM/TJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 09/314 R van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2012;
b. het arrest in de zaak 200.109.787/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 29 maart 2013.