ECLI:NL:HR:2013:BZ1537
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van de verdachte
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van de verdachte, die niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. De Hoge Raad heeft op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 februari 2011. De verdachte, geboren in 1986, had het beroep ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend namens de verdachte. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, wat betekent dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep. De Hoge Raad heeft derhalve de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Deze beslissing is genomen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier.