ECLI:NL:HR:2013:BZ1483

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/01229
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding na opzegging van een verzekeringsovereenkomst en de rol van opvolgende partijen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Cetron B.V. en ABN AMRO Bank N.V. Cetron, de eiseres tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtsstrijd tussen partijen was behandeld. De Hoge Raad verwijst naar de vonnissen van 5 december 2007, 2 april 2008 en 24 februari 2010, alsook naar het arrest van het hof van 4 oktober 2011. De kern van de zaak betreft een schadevergoeding die voortvloeit uit de opzegging van een verzekeringsovereenkomst en de vraag of opvolgende partijen in deze rechtsstrijd betrokken kunnen worden.

De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De raadsheren oordeelden dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit artikel stelt dat de Hoge Raad niet verplicht is om rechtsvragen te beantwoorden die niet van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De uitspraak van de Hoge Raad houdt in dat het beroep van Cetron wordt verworpen. Tevens is Cetron veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ABN AMRO zijn begroot op nihil. De uitspraak is openbaar gedaan door de raadsheer M.A. Loth, die de beslissing heeft voorgelezen.

Uitspraak

26 april 2013
Eerste Kamer
12/01229
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
CETRON B.V.,
gevestigd te Schijndel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Cetron en ABN AMRO.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 339119/HA ZA 06-926 van de rechtbank Amsterdam van 5 december 2007, 2 april 2008 en 24 februari 2010;
b. het arrest in de zaak 200.067.329/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 4 oktober 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Cetron beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen ABN AMRO is verstek verleend.
De zaak is voor Cetron toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
De advocaat van Cetron heeft bij brief van 20 februari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Cetron in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 26 april 2013.