ECLI:NL:HR:2013:BZ1483
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over schadevergoeding na opzegging van een verzekeringsovereenkomst en de rol van opvolgende partijen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Cetron B.V. en ABN AMRO Bank N.V. Cetron, de eiseres tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtsstrijd tussen partijen was behandeld. De Hoge Raad verwijst naar de vonnissen van 5 december 2007, 2 april 2008 en 24 februari 2010, alsook naar het arrest van het hof van 4 oktober 2011. De kern van de zaak betreft een schadevergoeding die voortvloeit uit de opzegging van een verzekeringsovereenkomst en de vraag of opvolgende partijen in deze rechtsstrijd betrokken kunnen worden.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De raadsheren oordeelden dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit artikel stelt dat de Hoge Raad niet verplicht is om rechtsvragen te beantwoorden die niet van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De uitspraak van de Hoge Raad houdt in dat het beroep van Cetron wordt verworpen. Tevens is Cetron veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ABN AMRO zijn begroot op nihil. De uitspraak is openbaar gedaan door de raadsheer M.A. Loth, die de beslissing heeft voorgelezen.