ECLI:NL:HR:2013:BZ1453

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01072
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het voorschrift inzake dagvaarding in hoger beroep en gevolgen voor de rechtsgeldigheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan, maar waarbij ernstige twijfels zijn gerezen over de naleving van het voorschrift in artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot de verzending van de dagvaarding aan de raadsman. De verdachte, geboren in 1968, had mr. H.M.W. Daamen als advocaat aangesteld, maar er was geen bewijs dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman was verzonden. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte en zijn raadsman niet op de hoogte waren van de zitting in hoger beroep, wat in strijd is met de rechten van de verdediging.

De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht. De Hoge Raad oordeelde dat de niet-nakoming van het voorschrift van artikel 51 Sv van zo grote betekenis is dat dit de geldigheid van de behandeling van de zaak in hoger beroep in gevaar brengt. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de naleving van procesregels en de rechten van de verdachte in het strafproces. De Hoge Raad bevestigt dat de niet-nakoming van de verplichting om de raadsman van de verdachte op de hoogte te stellen van de dagvaarding, kan leiden tot nietigheid van de procedure en dat dit in het belang van een eerlijke rechtsgang moet worden gewaarborgd.

Uitspraak

19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/01072
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 februari 2011, nummer 23/000878-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2. Bij de stukken van het geding bevinden zich een brief van mr. A. Moszkowicz aan de Voorzitter van het Hof van 10 maart 2011, waarbij als bijlage is gevoegd zijn brief van 16 februari 2010 aan de strafgriffie van het Hof, alsook een brief van de strafgriffie van het Hof aan mr. Moskowicz van 27 april 2011. De inhoud van deze brieven is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7.
De brief van mr. Moszkowicz van 16 februari 2010 houdt de mededeling in dat hij de verdachte als raadsman zal bijstaan. De inhoud van de brief van de strafgriffie van het Hof van 27 april 2011 biedt grond voor het ernstige vermoeden dat deze stelbrief ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Moszkowicz is gezonden.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen.
2.3. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
Het middel, dat daarover klaagt, is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 februari 2013.