ECLI:NL:HR:2013:BZ1453
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Schending van het voorschrift inzake dagvaarding in hoger beroep en gevolgen voor de rechtsgeldigheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan, maar waarbij ernstige twijfels zijn gerezen over de naleving van het voorschrift in artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot de verzending van de dagvaarding aan de raadsman. De verdachte, geboren in 1968, had mr. H.M.W. Daamen als advocaat aangesteld, maar er was geen bewijs dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman was verzonden. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte en zijn raadsman niet op de hoogte waren van de zitting in hoger beroep, wat in strijd is met de rechten van de verdediging.
De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht. De Hoge Raad oordeelde dat de niet-nakoming van het voorschrift van artikel 51 Sv van zo grote betekenis is dat dit de geldigheid van de behandeling van de zaak in hoger beroep in gevaar brengt. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de naleving van procesregels en de rechten van de verdachte in het strafproces. De Hoge Raad bevestigt dat de niet-nakoming van de verplichting om de raadsman van de verdachte op de hoogte te stellen van de dagvaarding, kan leiden tot nietigheid van de procedure en dat dit in het belang van een eerlijke rechtsgang moet worden gewaarborgd.