ECLI:NL:HR:2013:BZ0987
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot toekenning eenhoofdig gezag in familierechtelijke kwestie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot toekenning van eenhoofdig gezag, zoals geregeld in artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is gestart door de man, die als verzoeker in cassatie optrad, en de vrouw, die als verweerster in cassatie werd aangeduid maar niet verschenen is. De man heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 14 maart 2012 was gegeven. De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper was om het beroep in cassatie te verwerpen, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep wordt verworpen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth, en de uitspraak is gedaan door de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders en M.V. Polak.