ECLI:NL:HR:2013:BZ0513

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/05537
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tussentijdse beëindiging van een schuldsaneringsregeling. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Deze beschikking was eerder gegeven op 28 november 2012 en betrof een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Breda en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.

De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De advocaat van de verzoeker heeft hierop schriftelijk gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad, na het horen van de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot de schuldsanering en de voorwaarden waaronder cassatie kan worden ingesteld.

Uitspraak

1 maart 2013
Eerste Kamer
12/05537
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 10/999 R van de rechtbank Breda van 8 oktober 2012;
b. de beschikking in de zaak HV 200.115.053/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 november 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op grond van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft op 23 januari 2012 schriftelijk op dat standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.E. Drion en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 1 maart 2013.