ECLI:NL:HR:2013:BZ0285
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige machtiging en voortzetting inbewaringstelling onder de Wet Bopz
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om voorlopige machtiging en de voortzetting van een inbewaringstelling op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een betrokkene die op 6 juli 2012 door de burgemeester van Zeist in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen op basis van een last tot inbewaringstelling. De officier van justitie heeft op 9 juli 2012 de rechtbank verzocht om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling en om een voorlopige machtiging. De rechtbank heeft beide verzoeken op 10 juli 2012 gelijktijdig behandeld en de voorlopige machtiging verleend voor een periode van zes maanden, tot en met 10 januari 2013.
De betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld, waarbij de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank heeft beoordeeld. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de wettelijke vereisten voor het verlenen van een voorlopige machtiging zijn voldaan. De Hoge Raad benadrukt dat de Wet Bopz niet vereist dat een voorlopige machtiging voorafgaat aan een inbewaringstelling en dat de rechter de vrijheid heeft om eerst het verzoek met de verste strekking te behandelen.
De Hoge Raad heeft het beroep van de betrokkene verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand is gebleven. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de Wet Bopz, met name in situaties waarin gelijktijdig verzoeken om voorlopige machtiging en voortzetting van inbewaringstelling worden ingediend.