ECLI:NL:HR:2013:BZ0170

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00828
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht; vergoeding van schade aan zeeschip en de toepasselijkheid van uitsluitingsclausule

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, gaat het om een geschil over de vergoeding van schade aan een zeeschip. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaten, heeft cassatie ingesteld tegen een eerder arrest van het gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de vraag of een uitsluitingsclausule van toepassing is en of de verzekeraar tekort is geschoten in zijn zorgplicht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder een arrest van 27 februari 2009 en een arrest van 25 oktober 2011, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De Advocaat-Generaal J. Wuisman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De beslissing is genomen door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, waarbij de vice-president F.B. Bakels als voorzitter fungeerde. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 maart 2013.

Uitspraak

15 maart 2013
Eerste Kamer
12/00828
TT/TJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
beiden in hun hoedanigheid van voormalig beherend vennoot van de commanditaire vennootschap [A] C.V., in liquidatie,
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
t e g e n
de onderlinge waarborgmaatschappij SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A.,
gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en SON.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het arrest in de zaak 07/10521 van de Hoge Raad van 27 februari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.029.258 van het gerechtshof te Arnhem van 25 oktober 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
SON heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door mr. R.L.M.M. Tan, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SON begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 15 maart 2013.