ECLI:NL:HR:2013:BZ0007
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2013 uitspraak gedaan over een cassatieberoep dat was ingesteld door een klager tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 22 mei 2012. Het beroep was geregistreerd onder nummer RK 12/200 en was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1980, had het cassatieberoep laten indienen door zijn advocaat, mr. B. Kizilocak, te Rotterdam. De advocaat had een middel van cassatie voorgesteld, dat aan de beschikking was gehecht.
De Advocaat-Generaal, de heer Knigge, heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft vervolgens de klachten van de klager beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de klager onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel, als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, tijdens een openbare terechtzitting.