ECLI:NL:HR:2013:BY9993

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01234
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzettelijk aanwezig hebben van GHB en overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 4 april 2011 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van GHB op 6 september 2009 in Rhenen. De Hoge Raad behandelt de cassatie op 5 februari 2013, waarbij de advocaat van de verdachte, mr. C.M. Peeperkorn, middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof.

De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van GHB steunt op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van verbalisanten en verklaringen van de verdachte en betrokkenen. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, wat niet onbegrijpelijk is. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van GHB in haar tas, maar het Hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig.

Daarnaast klaagt de verdachte dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat dit middel gegrond is, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg, gezien de opgelegde gevangenisstraf van een week, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.

Uitspraak

5 februari 2013
Strafkamer
nr. S 12/01234
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 4 april 2011, nummer 21/000007-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van de feiten 2 en 5 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van het onder 4 bewezenverklaarde.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"zij op 06 september 2009 te Rhenen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1], gesloten op 6 september 2009, voor zover inhoudend het relaas verbalisant, zakelijk weergegeven (pagina 44 e.v.):
Op zondag 6 september 2009 kwam ik omstreeks 08.21 uur op het Pampagras te Veenendaal. Aldaar zag ik een personenauto van het merk Mazda, type 323, kleur zwart voorzien van het kenteken [AA-00-BB] vreemd geparkeerd staan. Ik zag dat op de bestuurdersstoel een man zat te slapen. Ik zag dat collega [verbalisant 2] een portemonnee van de bijrijderstoel had gepakt. Ik zag dat collega [verbalisant 2] de portemonnee opende. Ik zag een identiteitskaart. Ik zag dat de foto op de identiteitskaart gelijkend was op de man die op de bestuurdersstoel lag te slapen. Ik zag dat de man de volgende personalia had: [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats].
2. een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 3], gesloten op 11 september 2009, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven (pagina 95):
Op 6 september 2009 werd de in beslag genomen auto van verdachte [betrokkene 1] onderzocht. Daarbij werden de volgende goederen aangetroffen en in beslaggenomen:
(uit de witte schoudertas van verdachte [verdachte]) één flesje met het opschrift 'Flügel', bleek na weging en testen 26,92 gram transparante vloeistof met GHB te bevatten.
3. een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 3], gesloten op 6 september 2009, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven (pagina 53):
Op zondag 6 september 2009 stelde ik nader onderzoek in naar de in beslag genomen auto voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
Op de achterbank van de auto stond een klein witte kunstlederen schoudertas met daarin een aantal vrouwenartikelen, een gedeeltelijk verbruikte strip met anticonceptiepillen en een Nederlandse Identiteitskaart op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats].
In die tas trof ik ook een klein geopend flesje met een etiket van het merk Flügel aan. In dat flesje was een doorzichtige vloeistof (vermoedelijk GHB) aanwezig, die niet oorspronkelijk in dat flesje aanwezig was geweest.
(...)
6. een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] opgemaakt door [verbalisant 4], gesloten op 7 september 2009, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven (pagina 64):
U toont mij twee foto's van tassen die in mijn auto in Veenendaal zijn aangetroffen. De bloemetjestas is eigendom van [verdachte] en de witte tas is ook van [verdachte]. Ik wist niet dat er GHB in de witte tas aanwezig was.
7. een proces-verbaal van verhoor van verdachte opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], gesloten op 8 september 2009, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven (pagina 68):
Ik wil u wel vertellen dat de tas die uw collega mij heeft gebracht, ook daadwerkelijk van mij is. Dit is een bloemetjestas met daarin een wit tasje.
8. het proces-verbaal ter terechtzitting van 21 maart 2011 van dit hof, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Mijn tas stond bij [betrokkene 1] in de auto."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen."
2.2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Cliënte dient te worden vrijgesproken van de feiten 2, 4 en 5
(...)
Feit 4. Dat zij op 6 september jl. (...) opzettelijk aanwezig heeft gehad (...) GHB
(...) [Betrokkene 1] verklaart hierover bij de rechter-commissaris dat [verdachte] hier volgens hem niets van afwist. Van belang is nog de verklaring van cliënte bij de rechter-commissaris dat zij al een paar weken daarvoor de tas in de auto van [betrokkene 1] had laten staan en niet meer had gebruikt en dus geen kennis droeg van de inhoud daarvan.
Er is evenals bij de vorige beschuldiging geen bewijs dat cliënte iets afwist van de aanwezigheid in de auto van deze GHB noch recent in de auto had gezeten al dan niet met [betrokkene 1].
Dient vrijspraak te volgen."
2.3. Uitgaande van de algemene ervaringsregel dat de eigenares van een tas als de onderhavige, waarin zich behalve een flesje met de in de bewezenverklaring bedoelde GHB, ook een aantal vrouwenartikelen, een gedeeltelijk verbruikte strip anticonceptiepillen en een ten haren name gestelde identiteitskaart bevonden, bekend pleegt te zijn met de inhoud van die tas, heeft het Hof het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden, in het bijzonder ook dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld als in de bewezenverklaring omschreven.
2.4. 's Hofs hiervoren onder 2.2.3 weergegeven overwegingen moeten aldus worden verstaan dat het Hof heeft geoordeeld dat de onder 2.2.4 bedoelde verklaringen van de verdachte en [betrokkene 1] ongeloofwaardig zijn zodat er geen grond is evengenoemde algemene ervaringsregel te dezen uitzondering te doen lijden. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en kan, als van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
2.5. Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van een week, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 februari 2013.