ECLI:NL:HR:2013:BY9993
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Cassatie over opzettelijk aanwezig hebben van GHB en overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 4 april 2011 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van GHB op 6 september 2009 in Rhenen. De Hoge Raad behandelt de cassatie op 5 februari 2013, waarbij de advocaat van de verdachte, mr. C.M. Peeperkorn, middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van GHB steunt op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van verbalisanten en verklaringen van de verdachte en betrokkenen. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, wat niet onbegrijpelijk is. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van GHB in haar tas, maar het Hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig.
Daarnaast klaagt de verdachte dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat dit middel gegrond is, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg, gezien de opgelegde gevangenisstraf van een week, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.