ECLI:NL:HR:2013:BY9011
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens het niet indienen van middelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1987, tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 oktober 2011. Het arrest van het Gerechtshof had nummer 21/001804-10. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, wat in strijd was met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het beroep. De Advocaat-Generaal Machielse had eerder geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het beroep. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van middelen binnen de gestelde termijn om ontvankelijkheid in cassatie te waarborgen.