ECLI:NL:HR:2013:BY8997
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in hoger beroep wegens onvolkomen volmacht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door de Rechtbank Utrecht veroordeeld tot een geldboete van € 250,- voor eenvoudige belediging van een ambtenaar. Tegen dit vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De reden hiervoor was dat de schriftelijke volmacht die de advocaat aan een griffiemedewerker had gegeven om het hoger beroep in te stellen, niet voldeed aan de wettelijke eisen van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat had niet expliciet vermeld dat hij door de verdachte was gemachtigd om het hoger beroep in te stellen, en er ontbrak een adres voor de toezending van de appeldagvaarding.
De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak eerdere arresten waarin de eisen voor een schriftelijke volmacht zijn uiteengezet. De Hoge Raad oordeelt dat, indien de verdachte of een door hem gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig is en verklaart dat de volmacht de wens van de verdachte om hoger beroep in te stellen weerspiegelt, er onvoldoende grond bestaat voor de niet-ontvankelijkverklaring van het appel. In dit geval was de gemachtigde raadsman aanwezig en heeft hij verklaard dat de volmacht op verzoek van de verdachte was verleend. De Hoge Raad concludeert dat de gronden waarop het Hof de niet-ontvankelijkheid heeft gebaseerd, niet kunnen standhouden.
Daarom vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele vereisten bij het instellen van hoger beroep, maar ook de mogelijkheid om verzuimen te herstellen indien de intentie van de verdachte duidelijk is.