ECLI:NL:HR:2013:BY8996

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03297
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in een zaak van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1963, was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals vastgelegd in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De bedreiging vond plaats op 23 juni 2009, waarbij de verdachte zijn dochter en haar moeder bedreigde met de woorden: 'Zal ik je moeder eerst doden of jou?'. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de gevangenisstraf van acht jaren naar zeven jaren en acht maanden.

De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de bedreiging toereikend was gemotiveerd door het Hof, en dat de verdachte daadwerkelijk de bedreiging had geuit, wat leidde tot de vrees bij de slachtoffers.

De Hoge Raad benadrukte dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht vereist is dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte in voorlopige hechtenis zat en dat de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gegrond was, wat resulteerde in de aanpassing van de strafmaat.

Uitspraak

29 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/03297
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 2011, nummer 22/003055-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde ontoereikend heeft gemotiveerd, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 23 juni 2009 te Voorhout [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Zal ik je moeder eerst doden of jou?" of "Je mag het zeggen: jij of je moeder", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"7. Het proces-verbaal van verhoor getuige, nr. 2009214503-22, map III, p. 705 e.v. d.d. 24 juni 2009, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde verbalisanten. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 24 juni 2009 tegenover deze verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Gisteravond heb ik mijn vader, [verdachte], om 21:01 uur gebeld en ik heb hem verteld dat ik ga trouwen met mijn vriend. Ik werd emotioneel en gaf de telefoon aan mijn moeder en ik hoorde dat zij aan mijn vader vertelde dat het een Aleviet was, waarop mijn vader helemaal over de rooie ging.
Hij verbrak de verbinding en ongeveer tien minuten later belde hij op de huistelefoon. Ik nam op en hij vroeg gelijk aan mij: "Wie wil er dood, jij of je moeder?" Ik hoorde dat hij boos was en bleef schreeuwen. Toen hing hij op nadat hij schreeuwde dat hij eraan kwam.
Na een half uur toen ik met mijn moeder, [betrokkene 1], in de woonkamer was, werd er op de intercom gebeld. Ik stond naast mijn moeder en hoorde mijn vader zeggen: "doe even open". Ik weet zeker dat het mijn vader was, voor honderd procent. Dit zegt hij altijd in het Turks, de intonatie was zeker die van mijn vader. Mijn moeder stuurde mij uit veiligheid naar de badkamer met mijn mobiele telefoon. We spraken af dat als er iets zou zijn dat ik de politie zou bellen. Ik ben in de badkamer gegaan en heb geluisterd. Ik hoorde dat de voordeur open ging. Plots hoorde ik een stem, honderd procent zeker, die van mijn vader die iets onverstaanbaars riep. Direct hoorde ik een harde knal.
8. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2011 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik heb op 23 juni 2009 met mijn dochter [betrokkene 2] gebeld. Zij heeft mij verteld dat ze met een Aleviet ging trouwen. Ze gaf de telefoon aan haar moeder. We hebben even later weer gebeld. Het gesprek ging toen over hetzelfde onderwerp."
3.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448).
3.4. Het oordeel van het Hof dat [betrokkene 1] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens het tweede telefoongesprek aan [betrokkene 2] heeft gevraagd "wie wil er dood, jij of je moeder?" en heeft geschreeuwd dat hij eraan kwam, en dat - toen de verdachte nadien daadwerkelijk via de intercom aanbelde - [betrokkene 1] [betrokkene 2] uit veiligheid met haar mobiele telefoon naar de badkamer heeft gestuurd, waarbij zij hebben afgesproken dat [betrokkene 2] de politie zou bellen als er iets zou zijn. Uit die door [betrokkene 1] genomen voorzorgen heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat zij bekend was met de hiervoor aangehaalde inhoud van het telefoongesprek.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 januari 2013