ECLI:NL:HR:2013:BY8984

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01998
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening en aanwezigheidsrecht in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was op 28 maart 2011 niet verschenen op de zitting van het Hof, omdat hij op dat moment in verzekering was gesteld voor een andere strafzaak. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat, indien de rechter ervan uitgaat dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, dit achteraf kan worden betwist. In dit geval was de verdachte op het moment van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep in verzekering gesteld, wat de rechter niet bekend was. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing om verstek te verlenen onjuist was. De Hoge Raad benadrukt het grote belang van de verdachte om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak en oordeelt dat de verdachte de mogelijkheid moet hebben om zijn zaak alsnog in zijn tegenwoordigheid te laten behandelen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een beroep in cassatie door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage. De Advocaat-Generaal, Vegter, had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de verstekverlening niet in stand kan blijven, omdat de verdachte ten tijde van de zitting in hoger beroep gedetineerd was voor een andere zaak. Dit brengt mee dat de verdachte recht heeft op een nieuwe behandeling van zijn zaak, waarbij hij aanwezig kan zijn. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de waarborging van het aanwezigheidsrecht van verdachten in strafzaken.

Uitspraak

22 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/01998
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 maart 2011, nummer 22/003429-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over de verstekverlening tegen de verdachte door het Hof terwijl de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd was.
2.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) de dagvaarding van de verdachte om op 28 maart 2011 te 11.30 uur te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof te 's-Gravenhage is op 1 februari 2011 aan de verdachte in persoon uitgereikt;
(ii) een aan de schriftuur gehecht "Bevel tot inverzekeringstelling" houdt in dat de verdachte op 27 maart 2011 in verzekering is gesteld in het bureau van politie voor de tijd van ten hoogste drie dagen;
(iii) blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 28 maart 2011 is de verdachte noch een raadsman verschenen, is tegen de verdachte verstek verleend en is het onderzoek in de strafzaak van de verdachte gesloten.
2.3. Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding aan een verdachte in persoon is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.33).
2.4. In het geval de rechter van het in de eerste volzin van 2.3 bedoelde vermoeden is uitgegaan, bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien de verdachte, zoals naar moet worden aangenomen hier het geval is geweest, ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak voor een andere strafzaak in verzekering was gesteld en op het politiebureau verbleef zonder dat dit de rechter bekend was. Daarbij komt geen bijzondere betekenis toe aan de omstandigheid of de verdachte in persoon is gedagvaard voor de terechtzitting.
2.5. Uit het hiervoor onder 2.2 onder (ii) weergegeven bevel tot inverzekeringstelling - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep voor een andere zaak in verzekering was gesteld, welke inverzekeringstelling naar volgt uit het door de Advocaat-Generaal blijkens zijn conclusie ingestelde onderzoek voortduurde op de dag der terechtzitting, zodat de beslissing van het Hof om verstek tegen de verdachte te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien, onjuist was.
In aanmerking genomen het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit brengt mee dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.6. Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 januari 2013.