ECLI:NL:HR:2013:BY8365
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- N. Jörg
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Onttrekking aan de boedel in faillissement en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1950, was betrokken bij de rechtspersoon [A] B.V., die op 16 februari 2005 in staat van faillissement was verklaard. De verdachte en zijn medeverdachten werden beschuldigd van het onttrekken van goederen aan de boedel van de failliete vennootschap. De tenlastelegging betrof handelingen die plaatsvonden tussen 10 januari 2005 en 30 maart 2005, waarbij goederen van de onderneming werden onttrokken met het doel de rechten van schuldeisers te benadelen.
Het Hof had vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een overeenkomst van koop en verkoop had opgesteld en ondertekend, waarbij zij probeerden te doen voorkomen dat de overdracht van activa al in 2003 had plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat het onttrekken van goederen aan de boedel niet alleen betrekking heeft op feitelijke verplaatsing, maar ook op handelingen die de curator belemmeren in zijn beheer van de failliete boedel. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bewezenverklaring van het onttrekken van goederen aan de boedel voldoende was onderbouwd.
De uitspraak benadrukt de reikwijdte van artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het onttrekken van goederen aan de boedel in faillissement. De Hoge Raad bevestigde dat de opvatting dat goederen alleen buiten het bereik van de curator worden gehouden als ze feitelijk zijn verplaatst, onjuist is. De beslissing van het Hof werd bekrachtigd, en het beroep in cassatie werd verworpen.