ECLI:NL:HR:2013:BY8365

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/02392
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking aan de boedel in faillissement en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1950, was betrokken bij de rechtspersoon [A] B.V., die op 16 februari 2005 in staat van faillissement was verklaard. De verdachte en zijn medeverdachten werden beschuldigd van het onttrekken van goederen aan de boedel van de failliete vennootschap. De tenlastelegging betrof handelingen die plaatsvonden tussen 10 januari 2005 en 30 maart 2005, waarbij goederen van de onderneming werden onttrokken met het doel de rechten van schuldeisers te benadelen.

Het Hof had vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een overeenkomst van koop en verkoop had opgesteld en ondertekend, waarbij zij probeerden te doen voorkomen dat de overdracht van activa al in 2003 had plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat het onttrekken van goederen aan de boedel niet alleen betrekking heeft op feitelijke verplaatsing, maar ook op handelingen die de curator belemmeren in zijn beheer van de failliete boedel. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bewezenverklaring van het onttrekken van goederen aan de boedel voldoende was onderbouwd.

De uitspraak benadrukt de reikwijdte van artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het onttrekken van goederen aan de boedel in faillissement. De Hoge Raad bevestigde dat de opvatting dat goederen alleen buiten het bereik van de curator worden gehouden als ze feitelijk zijn verplaatst, onjuist is. De beslissing van het Hof werd bekrachtigd, en het beroep in cassatie werd verworpen.

Uitspraak

22 januari 2013
Strafkamer
nr. S 12/02392
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 april 2012, nummer 20/002830-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 10 januari 2005 tot en met 30 maart 2005, in de gemeente Tiel en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met [betrokkene 1], als bestuurders van de rechtspersoon [A] B.V., welke op 16 februari 2005 in staat van faillissement is verklaard, en met een ander, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die rechtspersoon, goederen heeft onttrokken aan de boedel door met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededaders ter zake van actief uit de onderneming [A] B.V., bestaande uit installaties en machines, een overeenkomst van koop en verkoop bedrijf op te stellen en te ondertekenen en te antedateren, en deze zaken/goederen buiten de boekhouding van [A] B.V. te houden en zich tegenover de curator te beroepen op de overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf met betrekking tot deze zaken/goederen."
2.2. Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"Het onttrekken van enig goed vóór faillissement betekent dat opzettelijk en wederrechtelijk wordt bewerkstelligd dat een of meer vermogensbestanddelen van de schuldenaar (de BV) die rechtens onder het bereik en beheer van de curator in het faillissement behoorden te komen, bij voorbaat worden gesteld buiten het bereik en beheer van de te benoemen curator (oftewel, buiten een nog uit te spreken faillissement worden gehouden). Onttrekken betekent niet dat het betreffende goed perse rechtens uit het vermogen van de schuldenaar moet zijn verdwenen. Een feitelijke onttrekking is voldoende. Zoals uit de bewijsmiddelen volgt is de overeenkomst van koop en verkoop van bedrijf tussen [A] B.V. en [B] B.V. rond 26 januari 2005 totstandgekomen. Verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 1] wilden echter doen voorkomen dat de koop/verkoop en overdracht reeds in 2003 hadden plaatsgevonden. Als overdrachtsdatum aan [B] B.V. wordt in die overeenkomst 31 december 2003 genoemd en als datum ondertekening wordt vermeld 22-01-2003. Uit de bewijsmiddelen volgt dat deze overeenkomst betrekking had op de zogenaamde WKK-machines. Van andere activa van [A] BV is niet gebleken. Blijkens de hiervoor opgenomen verklaringen van [betrokkene 2] is door middel van het door hem samen met [betrokkene 1] opstellen van de jaarstukken op 29 januari 2005 de overdracht van onder meer deze activa in de jaarrekening over het jaar 2003 ook boekhoudkundig bewerkstelligd.
Daarmede is naar het oordeel van het hof ten aanzien van de WKK-machines ook sprake geweest van het vóór faillissement feitelijk buiten het bereik en beheer van de te benoemen curator stellen van deze machines en daarmede vóór faillissement onttrokken hebben van deze machines aan de boedel van de kort daarna op 16 februari 2005 gefailleerde vennootschap [A] B.V. Deze onttrekking is na faillissement voortgezet/instandgehouden doordat [verdachte] en [medeverdachte] op 17-3-2005 aan de curator doen voorkomen dat deze overeenkomst stamt uit 2003. Pas na grondig onderzoek door de curator bleek dat de datum van de ondertekening onjuist was en de levering nog niet geëffectueerd.
Het hof komt derhalve met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde tot een bewezenverklaring van het onttrekken van goederen aan de boedel."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudend dat de verdachte "goederen heeft onttrokken aan de boedel", onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2. De tenlastelegging is toegesneden op art. 341, aanhef onder a sub 1º, Sr. Het in die bepaling bedoelde onttrekken betreft alle handelingen van de in staat van faillissement verklaarde waardoor hetgeen rechtens onder bereik en beheer van de curator in het faillissement behoorde te komen, buiten diens bereik en beheer wordt gehouden (vgl. HR 26 februari 2008, LJN BC0813, NJ 2008/148).
3.3. Het middel berust kennelijk op de opvatting dat een bij derden ondergebrachte zaak slechts in voormelde zin buiten het bereik en beheer van de curator wordt gehouden indien deze zaak hetzij feitelijk is verplaatst hetzij door de in staat van faillissement verklaarde is geleverd in de zin van art. 115, aanhef en onder c, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan een ander. Deze opvatting is onjuist, zodat het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 januari 2013.