ECLI:NL:HR:2013:BY8155
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Weigering VAR-DGA op basis van persoonlijke werkzaamheden en risico
In deze zaak gaat het om de weigering van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) voor de belanghebbende, die naast zijn dienstverband bij een scholengemeenschap ook lid was van de bezwaarschriftencommissie van de (voormalige) gemeente Q. De belanghebbende had een aanvraag ingediend voor een VAR-DGA, waarin hij zijn werkzaamheden als directeur-grootaandeelhouder voor rekening en risico van zijn besloten vennootschap (BV) wilde laten erkennen. De Inspecteur had echter besloten dat de voordelen uit de commissiewerkzaamheden moesten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, wat leidde tot een VAR-ROW.
De Rechtbank te Breda had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de beschikking van de Inspecteur vernietigd. Echter, het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch had deze uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de werkzaamheden van de belanghebbende niet voor rekening en risico van de BV waren, maar voor zijn eigen rekening en risico. Dit oordeel was gebaseerd op de persoonlijke kwaliteiten van de belanghebbende en het feit dat hij strikt op persoonlijke titel was benoemd in de commissie.
De Hoge Raad concludeerde dat de Inspecteur terecht de VAR-DGA had geweigerd, omdat de werkzaamheden zozeer verbonden waren met de persoon van de belanghebbende dat alleen hij als opdrachtgever kon worden aangemerkt. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van de persoonlijke betrokkenheid bij werkzaamheden in relatie tot de afgifte van een VAR-DGA.