ECLI:NL:HR:2013:BY8099

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05612
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arbitraal vonnis in het kader van een aannemingsovereenkomst voor de aanleg van een stadsspoorweg in Bursa, Turkije

In deze zaak heeft Bursa Büyükşehir Belediyesi (hierna: Bursa) cassatie ingesteld tegen een arbitraal vonnis dat is gewezen in een geschil met een consortium bestaande uit Güris İnşaat ve Mühendislik A.S., Tüvasas Turkey Vangon Sanayi A.S., Siemens Sanayi ve Ticaret A.S. en Siemens Aktiengesellschaft. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor de aanleg van een stadsspoorweg in Bursa, Turkije, waarbij een geschil is ontstaan over de uitvoering en afwikkeling van de eerste fase van het project. De overeenkomst voorzag in arbitrage volgens het reglement van de International Chamber of Commerce (ICC) met als plaats van arbitrage 's-Gravenhage.

Het scheidsgerecht heeft op 23 december 2005 een arbitraal vonnis gewezen, waarbij Bursa is veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding aan het consortium. Bursa heeft vervolgens het arbitrale vonnis aangevochten en vorderde vernietiging op grond van verschillende vernietigingsgronden, waaronder schending van de opdracht van het scheidsgerecht en strijd met de openbare orde. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het hof de argumenten van Bursa terecht heeft verworpen.

De Hoge Raad oordeelde dat het scheidsgerecht binnen zijn opdracht is gebleven door Bursa te veroordelen tot vergoeding van de schade die Güris zelf heeft geleden. Ook werd geoordeeld dat het scheidsgerecht niet heeft verzuimd om een beslissing te geven over de kosten van rechtsbijstand van Bursa. De Hoge Raad heeft het beroep van Bursa verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

22 maart 2013
Eerste Kamer
11/05612
EV/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BURSA BÜYÜKSEHIR BELEDIYESI,
zetelende te Bursa, Turkije,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
1. de vennootschap naar Turks recht GÜRIS INSAAT VE MÜHENDESLIK A.S.,
gevestigd te Gölbasi-Ankara, Turkije,
2. de vennootschap naar Turks recht TÜVASAS TÜRKEY VANGON SANAYI A.S.,
gevestigd te Sakarya, Turkije,
3. de vennootschap naar Turks recht SIEMENS SANAYI VE TICARET A.S.,
gevestigd te Kartal-Istanbul, Turkije,
4. de vennootschap naar Duits recht SIEMENS AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Berlijn, Duitsland,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Eiser zal hierna ook worden aangeduid als Bursa; verweersters als Güris, Tüvasas, Simko en Siemens, en gezamenlijk als Güris c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 285789/HA ZA 07-1235 van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 april 2009;
b. het arrest in de zaak 200.044.685/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 september 2011, verbeterd bij arrest van 8 november 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft Bursa beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Güris c.s hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Bursa toegelicht door zijn advocaat en mr. M.M. van Asperen, advocaat bij de Hoge Raad, en voor Güris c.s. is de zaak toegelicht door hun advocaat en mr. P.A. Fruytier, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Bursa heeft bij brief van 17 januari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tussen Bursa en een consortium, bestaande uit Güris c.s., is op 31 januari 1997 een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de aanleg van een stadsspoorweg in de gemeente Bursa in Turkije (het Bursa Light Rail System). Over de uitvoering en afwikkeling van de eerste fase is een geschil ontstaan. De overeenkomst tussen partijen voorzag voor dat geval in arbitrage volgens het reglement van de International Chamber of Commerce (hierna: ICC) met als plaats van arbitrage 's-Gravenhage.
(ii) Güris heeft, mede namens Tüvasas, Simko en Siemens, een arbitrageaanvraag ingediend bij de ICC. De ICC heeft een scheidsgerecht benoemd.
(iii) Het scheidsgerecht heeft op 23 december 2005 te 's-Gravenhage een arbitraal vonnis gewezen, waarbij Bursa is veroordeeld tot betaling van DM 15.280.087,75 en TL 52.732.698.634, omgerekend in totaal € 7.841.518,81, vermeerderd met rente en kosten.
(iv) Op 8 april 2006 is het arbitrale vonnis aangevuld met een addendum.
(v) Het arbitrale vonnis en het addendum zijn op 12 oktober 2006 gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank 's-Gravenhage.
3.2.1 In deze procedure heeft Bursa vernietiging gevorderd van het arbitrale vonnis en het addendum. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.2.2 In cassatie resteren twee kwesties:
(i) Bursa heeft aangevoerd - kort gezegd - dat Güris in de arbitrale procedure optrad als formele procespartij namens het consortium als materiële procespartij, maar dat het scheidsgerecht niettemin Bursa heeft veroordeeld tot vergoeding van schade die Güris zelf heeft geleden. Dit brengt volgens Bursa mee dat het arbitrale vonnis dient te worden vernietigd wegens schending van de opdracht van het scheidsgerecht (art. 1065 lid 1, aanhef en onder c, Rv), schending van de motiveringsplicht (art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv) en strijd met de openbare orde (art. 1065 lid 1, aanhef en onder e, Rv). Het hof heeft dit betoog verworpen in rov. 5. Daartegen keren zich de klachten van de onderdelen 1.1-1.3.
(ii) Bursa heeft aangevoerd - kort gezegd - dat het scheidsgerecht heeft nagelaten om een groot deel van Bursa's advocaatkosten mee te rekenen, terwijl deze wel deel uitmaakten van haar kostenopstelling. Dit brengt volgens Bursa mee dat het arbitrale vonnis dient te worden vernietigd wegens schending van de opdracht van het scheidsgerecht (art. 1065 lid 1, aanhef en onder c, Rv) en strijd met de openbare orde (art. 1065 lid 1, aanhef en onder e, Rv). Het hof heeft dit betoog verworpen in rov. 10 en 11. Daartegen keren zich de klachten van de onderdelen 2.1-2.6.
3.3 Onderdeel 1.1 bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 5 ten aanzien van de beslissing van het scheidsgerecht om Bursa te veroordelen tot vergoeding van de door Güris zelf geleden schade. Het onderdeel klaagt dat het hof heeft miskend dat de opdracht aan het scheidsgerecht inhield te bepalen of de schade van het consortium als geheel (en niet de schade van de afzonderlijke leden van het consortium) voor vergoeding in aanmerking kwam. Deze klacht faalt. Het hof heeft immers overwogen dat:
(i) zoals ook blijkt uit het arbitrale vonnis Güris in de arbitrageprocedure als eiseres is opgetreden namens het consortium Siemens-Güris-Simko-Tüvasas;
(ii) niet in geschil is dat het consortium - een samenwerkingsverband tussen vier rechtspersonen - zelf geen rechtspersoonlijkheid heeft en dat elke partner bevoegd is te procederen over zijn eigen rechten;
(iii) zoals het scheidsgerecht terecht heeft overwogen, de andere partners een partner kunnen machtigen om mede namens hen op te treden;
(iv) niet in geschil is dat de overige drie leden van het consortium Güris rechtsgeldig hebben gemachtigd de arbitrageprocedure mede namens hen te voeren;
(v) Güris daarmee zowel de formele procespartij als een van de vier materiële procespartijen was, en dat ook arbiters daarvan zijn uitgegaan;
(vi) hieruit volgt dat Güris in de arbitrage vergoeding van haar eigen schade kon vorderen, en dat daaraan niet in de weg stond dat zij door Simko, Tüvasas en Siemens was gemachtigd vergoeding van (ook) hun schade te vorderen;
(vii) niet valt in te zien dat de individuele leden van het consortium, door gezamenlijk op te treden, afstand hebben gedaan van hun individuele rechten jegens Bursa, waaronder hun recht op schadevergoeding.
Deze overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat arbiters, door Bursa te veroordelen eigen schade van Güris te vergoeden, binnen hun opdracht zijn gebleven, berusten op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van de voor de opdracht aan het scheidsgerecht relevante feiten en omstandigheden in de arbitrale procedure en zijn niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3.4.1 Onderdeel 2.1 klaagt dat het hof in rov. 10 heeft miskend dat het scheidsgerecht zijn opdracht heeft geschonden door geen beslissing te geven ten aanzien van de door Bursa (tijdig) ingediende opstelling van haar kosten van rechtsbijstand.
Deze klacht ziet eraan voorbij dat het hof in rov. 10 heeft geoordeeld dat het niet kan inzien dat het scheidsgerecht zijn opdracht heeft geschonden, nu het immers een beslissing over de kosten van de arbitrage heeft gegeven. In dit oordeel ligt besloten dat het scheidsgerecht eveneens een beslissing heeft gegeven ten aanzien van de - in het totaal van de kosten van de arbitrage begrepen - kosten van rechtsbijstand aan de zijde van Bursa, en wel door laatstgenoemde kosten niet toe te wijzen.
3.4.2 De onderdelen 2.2-2.4 zien op de overweging van het hof in rov. 10 dat voor zover Bursa klaagt dat enige motivering van de beslissing op het punt van de kosten van de arbitrage ontbreekt, heeft te gelden dat Bursa deze vernietigingsgrond niet in de dagvaarding heeft voorgedragen, zodat het recht daartoe is vervallen (art. 1064 lid 5 Rv).
Uitgaande van de vaststelling van het hof dat Bursa in de dagvaarding de vernietigingsgrond van art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv niet heeft voorgedragen tegen de beslissing van het scheidsgerecht over de kosten van de arbitrage, klagen de onderdelen - met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2009, LJN BG4003, NJ 2010/169 - dat het hof heeft miskend dat het Bursa vrijstond om in de loop van het geding een nadere juridische of feitelijke uitwerking te geven aan de vernietigingsgronden die zij in de dagvaarding had voorgedragen, en om de door haar in ander verband voorgedragen vernietigingsgrond van art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv alsnog ten grondslag te leggen aan haar vordering tot vernietiging van de beslissing van het scheidsgerecht ter zake van (de afwijzing van) Bursa's advocaatkosten.
Deze klachten berusten op een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de in het arrest van 27 maart 2009 aanvaarde mogelijkheid dat een partij een door haar in de dagvaarding voorgedragen vernietigingsgrond in de loop van het geding van een nadere juridische of feitelijke uitwerking voorziet.
Deze mogelijkheid houdt niet in dat het een partij vrijstaat een vernietigingsgrond die zij in de dagvaarding slechts heeft voorgedragen tegen een bepaalde beslissing van het scheidsgerecht, in de loop van het geding alsnog ten grondslag te leggen aan haar vordering tot vernietiging van een andere beslissing van het scheidsgerecht. In dit verband is niet van belang dat tegen laatstgenoemde beslissing bij dagvaarding wel andere vernietigingsgronden waren voorgedragen.
De klachten falen dus.
3.5 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Bursa in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Güris c.s. begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op 22 maart 2013.