ECLI:NL:HR:2013:BY8098

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/02049
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening en schadeloosstelling in het kader van de Onteigeningswet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht, waarin de vervroegde onteigening van een perceel is uitgesproken. De Hoge Raad behandelt de vraag of de procedure rondom de onteigening en de benoeming van deskundigen correct is verlopen, met inachtneming van de beginselen van hoor en wederhoor. De zaak betreft een perceel dat onteigend is ter uitvoering van het bestemmingsplan 'Holtum-Noord II', goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 3 maart 2011. De eigenaar van het perceel, [eiser], heeft tegen de onteigening beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij stelt dat zijn recht op hoor en wederhoor is geschonden. De Hoge Raad oordeelt dat de wijze van horen door de Kroon, waarbij [eiser] buiten aanwezigheid van de Gemeente is gehoord, niet in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. Dit beginsel is pas van toepassing in een procedure tegen het besluit zelf. Daarnaast wordt de vraag behandeld of de overlegverplichting van art. 194 lid 2 Rv van toepassing is op de benoeming van deskundigen in de onteigeningsprocedure. De Hoge Raad concludeert dat deze verplichting niet van toepassing is, gezien het eigen karakter van de onteigeningsprocedure. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Gemeente zijn begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

5 april 2013
Eerste Kamer
12/02049
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
GEMEENTE SITTARD-GELEEN,
zetelende te Sittard,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 165650/HA ZA 11-762 van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2012;
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij Koninklijk Besluit van 3 maart 2011 (hierna: het KB) is goedkeuring verleend aan het besluit van de raad van de Gemeente van 7 juli 2010 om ter uitvoering van het bestemmingsplan 'Holtum-Noord II' krachtens art. 77 van Titel IV van de Onteigeningswet (Ow) tot onteigening over te gaan van het perceel kadastraal bekend gemeente Born, sectie [A], no. [001], met grondplannummer [002] (hierna: het perceel).
(ii) Het desbetreffende bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bedrijventerrein 'Holtum-Noord'. Op het terrein zijn industriële bedrijven en grote transport- en opslagbedrijven gevestigd. De uitbreiding van het bedrijventerrein is vrijwel geheel gerealiseerd, met uitzondering van het betrokken perceel. In het KB is [eiser] als eigenaar van het perceel aangewezen. De op het perceel aanwezige woning van [eiser] staat thans tussen bedrijfsgebouwen en het perceel is gelegen temidden van geasfalteerd terrein.
3.2 De rechtbank heeft de vervroegde onteigening van het perceel uitgesproken, het voorschot op de nog vast te stellen schadeloosstelling voor [eiser] op € 324.00,-- bepaald en een drietal deskundigen benoemd om de schadeloosstelling te begroten. De rechtbank overwoog daartoe, voor zover in cassatie van belang, dat de door de Kroon gevolgde wijze van gehoor, waarbij [eiser] buiten aanwezigheid van de Gemeente is gehoord, overeenstemt met het toepasselijke art. 86 (oud) Ow, waar is bepaald dat degenen die bedenkingen naar voren hebben gebracht in de gelegenheid worden gesteld om zich te doen horen, en dat deze wijze van horen aldus de toets kan doorstaan (rov. 3.3).
3.3 Onderdeel I van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat de door de Kroon gevolgde wijze van gehoor, waarbij [eiser] buiten aanwezigheid van de Gemeente is gehoord, in strijd is met het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor. De klacht faalt. Art. 86 lid 2 (oud) Ow strekt ertoe degene die bezwaren ('zienswijzen') tegen het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht, de gelegenheid te bieden die bezwaren mondeling toe te lichten alvorens een definitief besluit genomen wordt. Het beginsel van hoor en wederhoor speelt pas een rol in een tegen het besluit gerichte procedure. Ook de overige klachten van onderdeel I kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Onderdeel II klaagt dat de rechtbank ten onrechte [eiser] geen inspraak heeft gegeven bij de benoeming van de deskundigen. Het onderdeel neemt daarbij tot uitgangspunt dat art. 194 lid 2 Rv van toepassing is omdat art. 2 Ow bepaalt dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op het geding van onteigening van toepassing is, voor zoveel daarvan bij de Onteigeningswet niet is afgeweken; volgens het onderdeel blijkt in geen enkele bepaling van de Onteigeningswet van een dergelijke afwijking.
3.5 Art. 32 Ow bepaalt dat de formaliteiten, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven omtrent het getuigenverhoor en het bericht van deskundigen, ten deze niet van toepassing zijn. Het onderdeel bepleit, naar de kern genomen, dat de woorden "ten deze" restrictief moeten worden uitgelegd en slechts betrekking hebben op het bijzondere geval voorzien in art. 31 Ow, inhoudende dat de rechter-commissaris ambtshalve te allen tijde personen en deskundigen voor zich kan doen verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen. Een dergelijke restrictieve lezing doet echter geen recht aan het eigen karakter van de onteigeningsprocedure, waarvoor specifieke deskundigheid vereist is, en die gericht is op een spoedige afwikkeling. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9 is vermeld, werken de rechtbanken veelal met lijsten van deskundigen die ervaring hebben met de onteigeningsregels, die gespecialiseerd zijn en die in staat zijn snel tot een onafhankelijk en onderbouwd advies te komen. Bij de benoeming van deskundigen putten de rechtbanken uit die lijsten, doorgaans zonder voorafgaand overleg met partijen. Het zou in strijd met het hiervoor genoemde karakter van de onteigeningsprocedure komen wanneer van die staande praktijk zou moeten worden afgeweken doordat in de onteigeningsprocedure omtrent de benoeming van iedere deskundige steeds eerst de zienswijze van de betrokken partijen zou moeten worden verkregen (hetgeen onverlet laat dat partijen desgewenst voorafgaand aan de benoeming opmerkingen kunnen maken). Daarom dient art. 32 Ow aldus te worden begrepen dat de overlegverplichting van art. 194 lid 2 Rv niet van toepassing is op de benoeming van deskundigen in de onteigeningsprocedure.
De klachten van onderdeel II stuiten hierop af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 5 april 2013.