ECLI:NL:HR:2013:BY8094

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00466
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap en schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de in 2001 overleden vader van eiser en verweerder. De nalatenschap omvat onder andere certificaten van deelgerechtigheid in het vermogen van een stichting, onroerend goed, effecten en banktegoeden. De vader had in 1995 een pand aangekocht en dit enkele maanden later geleverd aan de door hem opgerichte Stichting [a-straat 1]. De stichting heeft aanzienlijke schenkingen van de vader ontvangen, wat tot geschil heeft geleid tussen eiser en verweerder, die beiden erfgenamen zijn.

De Hoge Raad behandelt de cassatie van eiser tegen eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam. Eiser stelt dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door hem niet de gelegenheid te geven om te reageren op de akte van verweerder. De Hoge Raad oordeelt dat eiser ten onrechte is verplicht om uit eigen beweging een akte te nemen, en dat het hof hem ten onrechte de mogelijkheid heeft onthouden om te reageren op de akte van verweerder. Dit leidt tot de conclusie dat de eerdere arresten van het hof vernietigd moeten worden.

De Hoge Raad verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing. Tevens worden de kosten van het geding in cassatie gereserveerd tot de einduitspraak. De kosten worden begroot op € 1.986,22 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris aan de zijde van eiser, terwijl aan de zijde van verweerder nihil wordt begroot.

Uitspraak

5 april 2013
Eerste Kamer
12/00466
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 357217/HA ZA 06-3837 van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2008 en 10 december 2008;
b. de arresten in de zaak 200.022.008/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 20 april 2010, 8 februari 2011, 11 oktober 2011 en 27 december 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 20 april 2010, 8 februari 2011, 11 oktober 2011 en 27 december 2011 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan, voor zover van belang, van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] en [verweerder] zijn de enige erfgenamen van hun in 2001 overleden vader [de vader] (hierna: de vader).
(ii) De nalatenschap bestaat onder meer uit certificaten van deelgerechtigheid in het vermogen van de Stichting [a-straat 1], een aandeel in een onroerende zaak, effecten en tegoeden op bank- en girorekeningen.
(iii) De vader had het pand gelegen aan de [a-straat 1] te Amsterdam in 1995 aangekocht en enige maanden nadien geleverd aan de door hem opgerichte Stichting [a-straat 1]. De door deze stichting uitgegeven certificaten staan alle op naam van de vader.
(iv) Het pand [a-straat 1] is in 1995 voor de duur van een jaar - gedeeltelijk - verhuurd aan de Stichting Pijpenkabinet. In 2001 is het huurcontract omgezet naar een looptijd van 20 jaar. Een gedeelte van het pand wordt door de Stichting Pijpenkabinet gebruikt als bedrijfsruimte/museum. Eén etage wordt bewoond door [verweerder] en zijn partner.
(v) De Stichting Pijpenkabinet is in 1989 opgericht door de partner van [verweerder]. De vader heeft aanzienlijke schenkingen gedaan aan de Stichting Pijpenkabinet en de aankoop van de verzamelingen door deze stichting gefinancierd.
3.2 Het onderhavige geding betreft de verdeling van de hiervoor in 3.1 onder (ii) bedoelde nalatenschap en enkele daarmee samenhangende kwesties. Voor zover in cassatie van belang heeft de rechtbank bij tussenvonnis de zaak verwezen naar de rol van 17 september 2008 voor het nemen door [verweerder] van een akte (over de in rov. 6.1 van het tussenvonnis genoemde onderwerpen) en naar de rol van 15 oktober 2008 voor het nemen door [eiser] van zowel een antwoordakte (over hetgeen [verweerder] in zijn akte naar voren heeft gebracht) als een akte, onderbouwd met bewijsstukken (over de in rov. 6.2 van het tussenvonnis genoemde onderwerpen). Voorts heeft de rechtbank bepaald dat [verweerder] vier weken nadien bij antwoordakte zou kunnen reageren op hetgeen [eiser] in zijn akte (over de in rov. 6.2 van het tussenvonnis genoemde onderwerpen) heeft gesteld. De rechtbank heeft van dit vonnis tussentijds hoger beroep opengesteld.
3.3 [Verweerder] is van het tussenvonnis in hoger beroep gekomen. Voor zover van belang is de gang van zaken in hoger beroep als volgt geweest:
(i) Het hof heeft bij zijn arrest van 20 april 2010 overwogen dat het de zaak conform het verzoek van partijen aan zich zal houden en heeft de zaak naar de rol van 1 juni 2010 verwezen "voor het nemen van een akte door partijen als bedoeld in het vonnis waarvan beroep en in rechtsoverweging 4.14 van dit arrest". In rov. 4.14 had het hof overwogen dat [eiser] zich zal kunnen uitlaten over de in rov. 4.6 van het arrest vermelde kosten.
(ii) [Eiser] heeft ter rolle van 1 juni 2010 een akte met producties genomen waarin hij zich alleen heeft uitgelaten over de zojuist genoemde in rov. 4.6 van het arrest vermelde kosten. In deze akte heeft hij onder meer vermeld:
"[Eiser] begrijpt dat [verweerder] hierna aan zet is en zich over hetgeen in deze akte is vermeld dient uit te laten, maar tevens over datgene wat de rechtbank in haar vonnis van 20 augustus 2008 in rechtsoverweging 6.1 heeft bepaald, waarna [eiser] ingevolge het bepaalde in rechtsoverweging 6.2. een antwoordakte, tevens akte zal dienen te nemen."
(iii) [Verweerder] heeft ter rolle van 10 augustus 2010 een "antwoordakte tevens akte als bedoeld in het vonnis waarvan beroep" met producties genomen waarin hij zich heeft uitgelaten over de onderwerpen waartoe het vonnis van de rechtbank hem de gelegenheid bood en heeft gereageerd op de akte van [eiser]. Met betrekking tot de hiervoor onder (ii) weergegeven passage uit die akte van [eiser] vermeldt hij:
"Bij voormeld arrest is de zaak verwezen naar de rol van 1 juni 2010, voor het nemen van een akte door partijen als bedoeld in het vonnis waarvan beroep én in rechtsoverweging 4.14 van het arrest d.d. 20 april 2010. Bij akte van 1 juni 2010 is [[eiser]] slechts overgegaan tot het nemen van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 4.14 van voormeld arrest. [[Eiser]] heeft nagelaten tevens - zoals bij arrest bepaald - een akte te nemen als bedoeld in het vonnis waarvan beroep. Dat [[eiser]] zich op het standpunt stelt dat hij deze akte pas dient te nemen nadat de onderhavige akte is gediend, is naar de mening van [[verweerder]] in strijd met het bepaalde bij voormeld arrest. Gelet op de formulering van het dictum van dit arrest heeft [[eiser]] zijn mogelijkheid tot het nemen van een akte als bedoel[d] in het vonnis waarvan beroep voorbij laten gaan. [[Verweerder]] verzoekt uw gerechtshof zodoende [[eiser]] hierna enkel nog in de gelegenheid te stellen te reageren op hetgeen in onderhavige akte wordt gesteld met betrekking tot die punten waarover [[verweerder]] zich conform het vonnis waartegen beroep mag uitlaten."
(iv) Blijkens de door de Advocaat-Generaal ambtshalve opgevraagde rolkaart heeft het hof vervolgens de zaak geplaatst op de rol van 24 augustus 2010 voor fourneren.
(v) Bij arrest van 8 februari 2011 heeft het hof onder meer geoordeeld:
"2.3. In het tussenarrest is tevens bepaald, op verzoek van partijen, dat het hof de zaak aan zich zal houden. In dat verband zijn partijen bij het tussenarrest in de gelegenheid gesteld een akte te nemen als bedoeld in het vonnis waarvan beroep. In dat vonnis is beslist dat eerst [verweerder] een akte kan nemen over de in dat vonnis onder 6.1 genoemde onderwerpen, daarna [eiser] over hetgeen [verweerder] in zijn akte naar voren heeft gebracht en over de in dat vonnis onder 6.2 genoemde onderwerpen, waarna [verweerder] kan reageren op hetgeen [eiser] in zijn akte heeft gesteld over laatstbedoelde onderwerpen.
2.4. [eiser] heeft in zijn akte aangegeven dat hij heeft begrepen dat [verweerder] 'hierna aan zet is'. [verweerder] kan in de door hem te nemen akte, aldus [eiser], reageren op de inhoud van zijn akte en zich tevens uitlaten over de in het bestreden vonnis onder 6.1 bedoelde onderwerpen, waarna hij, [eiser] weer een akte over de onder 6.2 bedoelde onderwerpen, tevens antwoordakte, kan nemen. [Eiser] heeft echter, nadat [verweerder] een akte had genomen, zelf geen akte meer genomen noch een verzoek daartoe gedaan. Het hof zal het uitblijven van een reactie op de akte van [verweerder] om die reden voor rekening van [eiser] laten komen. (...)."
Het hof heeft een deskundigenbericht gelast en de zaak verwezen naar de rol van 24 mei 2011 voor het door beide partijen gelijktijdig nemen van een akte na deskundigenbericht, aan de zijde van [eiser] tevens akte uitlating als bedoeld onder 2.14 van dat arrest (een reactie op nieuwe verweren van [verweerder] naar aanleiding van de hiervoor in 3.3 onder (ii) genoemde akte van [eiser]).
(vi) [Eiser] heeft bij akte - door het hof aangeduid als "akte na deskundigenbericht" - betoogd dat hij uit het rolbericht van het hof niet heeft afgeleid dat hij geen akte meer mocht nemen en hij heeft het hof verzocht terug te komen van zes in het tussenarrest van 8 februari 2011 genomen eindbeslissingen, waaronder beslissingen die zien op de onderwerpen waarover [eiser] zich nog bij akte had willen uitlaten. Het hof heeft dit verzoek afgewezen in zijn eindarrest van 11 oktober 2011:
"2.7. Tot slot het verzoek van [eiser] om op een zestal eindbeslissingen in het tussenarrest van 8 februari 2011 terug te komen. Blijkens vaste jurisprudentie kan van een eindbeslissing in dezelfde instantie niet meer worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden."
3.4.1 Onderdeel 2 klaagt onder meer over de hiervoor in 3.3 onder (v) aangehaalde beslissing van het hof. Deze klacht is gegrond. Gelet op het - hiervoor in 3.3 onder (ii) en (iii) weergegeven - tussen partijen gerezen geschilpunt of [eiser] nog in de gelegenheid diende te worden gesteld tot het nemen van een akte als bedoeld in het tussenvonnis van de rechtbank, mocht [eiser] ervan uitgaan dat het hof na fourneren over dat geschilpunt zou beslissen, en dat hij in ieder geval nog in de gelegenheid zou zijn te reageren op de akte van [verweerder]. Het hof heeft dus ten onrechte van [eiser] gevergd dat hij, nadat de zaak op de rol was geplaatst voor fourneren, uit eigen beweging een akte zou nemen of daartoe een verzoek zou doen. Ook heeft het hof het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door [eiser] de gelegenheid te onthouden tot het geven van een reactie op de hiervoor in 3.3 onder (iii) bedoelde akte van [verweerder].
3.4.2 De hiervoor in 3.4.1 gegrond bevonden klacht treft ook de beslissingen van het hof die op de bestreden beslissing voortbouwen, zodat de overige klachten van onderdeel 2 geen behandeling behoeven.
3.5 Onderdeel 3 heeft betrekking op de hiervoor in 3.1 onder (v) genoemde schenkingen aan de Stichting Pijpenkabinet en klaagt erover dat het hof zonder enige motivering is voorbijgegaan aan het aanbod van [eiser] tot bewijs van "de bedoeling van de erflater aangaande de schenkingen". De klacht faalt wegens gebrek aan belang. Het hof heeft in rov. 4.13 van zijn arrest van 20 april 2010 geoordeeld dat de schenkingen aan de Stichting Pijpenkabinet niet tot de nalatenschap behoren, en dat de omstandigheid dat [verweerder] en zijn partner nauw bij de stichting zijn betrokken en als bestuurder invloed hebben binnen de stichting niet betekent dat de schenkingen van de vader aan de stichting moeten worden aangemerkt als schenkingen aan [verweerder]. Deze oordelen zijn in cassatie niet bestreden, zodat eventuele gegrondbevinding van het onderdeel [eiser] niet kan baten.
3.6 De onderdelen 1 en 4 behoeven geen behandeling.
3.7 Nu [verweerder] de in cassatie met succes bestreden beslissingen van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof te Amsterdam van 20 april 2010, 8 februari 2011, 11 oktober 2011 en 27 december 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 1.986,22 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 5 april 2013.