ECLI:NL:HR:2013:BY7928

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/05395
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bopz-zaak betreffende machtiging voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van betrokkene, die verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van een voorlopige machtiging. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen op basis van artikel 15 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Bij dit verzoek zijn onder andere aantekeningen van de geneesheer-directeur en een behandelingsplan gevoegd. De rechtbank heeft het verzoek behandeld in aanwezigheid van betrokkene, zijn raadsman en de behandelend arts. De advocaat van betrokkene betoogde dat de aantekeningen te summier waren en niet voldeden aan de eisen van artikel 37a Wet Bopz. De rechtbank oordeelde echter dat de aantekeningen voldoende waren om inzicht te geven in het ziekteverloop van betrokkene, en dat de wettelijke eisen niet vereisen dat deze aantekeningen zeer gedetailleerd zijn.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de overgelegde aantekeningen voldoende heeft geacht voor de beoordeling van de ontwikkeling van betrokkene in de desbetreffende periode. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de aantekeningen, hoewel niet exact chronologisch, voldoende inzicht geven in de geestelijke en lichamelijke toestand van betrokkene en de op hem toegepaste behandeling. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld over de eisen die artikel 37a Wet Bopz stelt aan de aantekeningen van de geneesheer-directeur.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken op 8 februari 2013.

Uitspraak

8 februari 2013
Eerste Kamer
12/05395
RM/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
thans verblijvende te Rotterdam,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W. Römelingh,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 406015 BO RK 12-1445 van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene verbleef op grond van een voorlopige machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Op 20 juli 2012 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen als bedoeld in art. 15 Wet Bopz.
Bij het verzoekschrift waren op de voet van art. 16 Wet Bopz gevoegd een verklaring van de geneesheer-directeur alsmede afschriften van het behandelingsplan en van de aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz.
(iii) De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 15 augustus 2012, in aanwezigheid van betrokkene en zijn raadsman en de behandelend arts.
3.2 De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend tot uiterlijk 2 augustus 2013. Zij heeft daartoe overwogen dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens (schizofrenie van het paranoïde type, zwakzinnigheid en cannabismisbruik), dat deze stoornis ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en ook dan gevaar zal doen veroorzaken, zoals door de rechtbank nader omschreven, en dat dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend. Naar aanleiding van het tijdens de mondelinge behandeling gehouden betoog van de raadsman dat het verzoek moet worden afgewezen onder meer op de grond dat de overgelegde aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz niet aan de eisen voldoen, overwoog de rechtbank:
"De advocaat is verder van mening dat de wettelijke aantekeningen te summier zijn en nauwelijks verschillen van die welke in december 2011 zijn opgesteld. Hiermee is volgens de advocaat niet voldaan aan art. 37a Wet BOPZ.
De rechtbank oordeelt dat de wettelijke eis niet met zich meebrengt dat deze aantekeningen zeer gedetailleerd zijn of de bevindingen van dag tot dag moeten bevatten. Een samenvatting die het verloop van het verblijf in het ziekenhuis weergeeft is voldoende op voorwaarde dat de belangrijke ontwikkelingen erin terug zijn te lezen. De wettelijke aantekeningen over betrokkene opgesteld in december 2011 zijn door de behandelaar geactualiseerd. Anders dan de advocaat heeft betoogd is niet slechts een kleine alinea toegevoegd. Het hele stuk is geredigeerd waarin onderdelen die nog steeds actueel zijn, zijn gehandhaafd. Weliswaar wordt door deze wijze van werken niet exact duidelijk op welk moment in de tijd zich welke wijziging heeft voorgedaan, maar voor de beoordeling van de ontwikkeling die betrokkene heeft doorgemaakt acht de rechtbank dit voldoende. De overgelegde wettelijke aantekeningen worden derhalve [geacht] in overeenstemming te zijn met het bepaalde in art. 37a Wet BOPZ."
3.3.1 Het middel klaagt dat de rechtbank de bedoeling van de wetgever heeft miskend door te oordelen dat de overgelegde aantekeningen voldoen aan de eisen van art. 37a Wet Bopz. Volgens het middel geven deze aantekeningen onvoldoende inzicht in het ziekteverloop van betrokkene als bedoeld in art. 37a Wet Bopz, nu het hier gaat om een enkel geactualiseerde en geredigeerde versie van in een eerdere procedure overgelegde aantekeningen.
3.3.2 Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld.
Art. 37a Wet Bopz houdt in dat de geneesheer-directeur ervoor zorg draagt dat met betrekking tot een patiënt aantekening wordt gehouden van diens geestelijke en lichamelijke toestand, van de op hem toegepaste behandeling en van de effecten ervan. Het artikel bepaalt voorts dat de aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop. De ratio van dit voorschrift is, blijkens de totstandkomingsgeschiedenis zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3 en 2.4, hierin gelegen dat de rechter en de advocaat van de betrokkene beter worden geïnformeerd over aspecten die van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissing.
3.3.3 De rechtbank heeft de overgelegde aantekeningen voldoende geacht voor de beoordeling van de ontwikkeling die betrokkene in de desbetreffende periode heeft doorgemaakt. Gelet op het hiervoor overwogene geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Voor het overige is dat oordeel voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en is het toereikend gemotiveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.