ECLI:NL:HR:2013:BY7928
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Bopz-zaak betreffende machtiging voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van betrokkene, die verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van een voorlopige machtiging. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen op basis van artikel 15 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Bij dit verzoek zijn onder andere aantekeningen van de geneesheer-directeur en een behandelingsplan gevoegd. De rechtbank heeft het verzoek behandeld in aanwezigheid van betrokkene, zijn raadsman en de behandelend arts. De advocaat van betrokkene betoogde dat de aantekeningen te summier waren en niet voldeden aan de eisen van artikel 37a Wet Bopz. De rechtbank oordeelde echter dat de aantekeningen voldoende waren om inzicht te geven in het ziekteverloop van betrokkene, en dat de wettelijke eisen niet vereisen dat deze aantekeningen zeer gedetailleerd zijn.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de overgelegde aantekeningen voldoende heeft geacht voor de beoordeling van de ontwikkeling van betrokkene in de desbetreffende periode. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de aantekeningen, hoewel niet exact chronologisch, voldoende inzicht geven in de geestelijke en lichamelijke toestand van betrokkene en de op hem toegepaste behandeling. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld over de eisen die artikel 37a Wet Bopz stelt aan de aantekeningen van de geneesheer-directeur.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken op 8 februari 2013.