ECLI:NL:HR:2013:BY7927

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05402
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en schadevergoeding na niet-veroordeelde strafvervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een vordering tot schadevergoeding na een strafvervolging die niet tot veroordeling heeft geleid. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.L.C.M. Oomen, had de Staat der Nederlanden, Ministerie van Veiligheid en Justitie, als verweerder in cassatie. De zaak was eerder behandeld door de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof te 's-Gravenhage, waartegen de eiser beroep in cassatie had ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank van 5 augustus 2009 en arresten van het hof van 1 maart 2011 en 23 augustus 2011.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 365,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze uitspraak benadrukt de grenzen van de mogelijkheid tot schadevergoeding in gevallen van onrechtmatige overheidsdaad, vooral in situaties waar strafvervolging niet heeft geleid tot een veroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen en de rechtmatigheid van het instellen of voortzetten van strafrechtelijke vervolging.

Uitspraak

8 februari 2013
Eerste Kamer
11/05402
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.L.C.M. Oomen,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk en mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 269308/HA ZA 06-2348 van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 augustus 2009;
b. de arresten in de zaak 200.047.515/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 maart 2011 en 23 augustus 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 4 januari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 365,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion, en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.