ECLI:NL:HR:2013:BY7927
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige overheidsdaad en schadevergoeding na niet-veroordeelde strafvervolging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een vordering tot schadevergoeding na een strafvervolging die niet tot veroordeling heeft geleid. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.L.C.M. Oomen, had de Staat der Nederlanden, Ministerie van Veiligheid en Justitie, als verweerder in cassatie. De zaak was eerder behandeld door de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof te 's-Gravenhage, waartegen de eiser beroep in cassatie had ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank van 5 augustus 2009 en arresten van het hof van 1 maart 2011 en 23 augustus 2011.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 365,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt de grenzen van de mogelijkheid tot schadevergoeding in gevallen van onrechtmatige overheidsdaad, vooral in situaties waar strafvervolging niet heeft geleid tot een veroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen en de rechtmatigheid van het instellen of voortzetten van strafrechtelijke vervolging.