ECLI:NL:HR:2013:BY7852

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01885
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kennelijk onredelijk ontslag en gevolgencriterium

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kennelijk onredelijk ontslag. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. van Basten Batenburg, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. Dit arrest was eerder op 27 december 2011 gewezen en betrof een geschil dat zijn oorsprong vond in vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam van 27 november 2009 en 10 september 2010. De verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van arbeidsrecht, specifiek met betrekking tot de beoordeling van kennelijk onredelijk ontslag en de toepassing van het gevolgencriterium zoals vastgelegd in artikel 7:681 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De uitspraak bevestigt de lijn dat niet elke klacht in cassatie automatisch leidt tot een nadere beoordeling door de Hoge Raad, wat de rechtszekerheid bevordert.

Uitspraak

1 maart 2013
Eerste Kamer
12/01885
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 1091564 CV EXPL 09-35097 van de kantonrechter te Amsterdam van 27 november 2009 en 10 september 2010;
b. het arrest in de zaak 200.079.241/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 27 december 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 1 maart 2013.