ECLI:NL:HR:2013:BY7632
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de beschikking inzake tussentijdse beëindiging van de schuldsanering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tussentijdse beëindiging van een schuldsanering. De verzoeker, die onder de schuldsaneringsregeling valt, had een bewindvoerder, [verweerster], die verzocht om de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering. Dit verzoek was gebaseerd op het feit dat de verzoeker zich agressief had gedragen tegenover de bewindvoerder, wat volgens haar de uitvoering van de schuldsanering zou belemmeren. De rechtbank heeft het verzoek van de bewindvoerder afgewezen en heeft haar ontslagen, waarbij een nieuwe bewindvoerder werd benoemd. De bewindvoerder heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2012 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de bewindvoerder, die geen bewindvoerder meer was op het moment van het instellen van het hoger beroep, niet ontvankelijk was in haar beroep. Dit was gebaseerd op de interpretatie van artikel 351 van de Faillissementswet, dat het recht op hoger beroep enkel toekent aan de schuldenaar en degene die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan. Aangezien de bewindvoerder haar hoedanigheid had verloren, viel zij niet onder de partijen die recht hadden op hoger beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, strekte tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn arrest bevestigd dat het recht op hoger beroep niet aan belanghebbenden is toegekend, en dat de bewindvoerder in dit geval niet als degene die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan kon worden aangemerkt. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rol van bewindvoerders in procedures rondom schuldsaneringen en hun recht om in hoger beroep te gaan.