ECLI:NL:HR:2013:BY7632

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/04964
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake tussentijdse beëindiging van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tussentijdse beëindiging van een schuldsanering. De verzoeker, die onder de schuldsaneringsregeling valt, had een bewindvoerder, [verweerster], die verzocht om de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering. Dit verzoek was gebaseerd op het feit dat de verzoeker zich agressief had gedragen tegenover de bewindvoerder, wat volgens haar de uitvoering van de schuldsanering zou belemmeren. De rechtbank heeft het verzoek van de bewindvoerder afgewezen en heeft haar ontslagen, waarbij een nieuwe bewindvoerder werd benoemd. De bewindvoerder heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2012 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de bewindvoerder, die geen bewindvoerder meer was op het moment van het instellen van het hoger beroep, niet ontvankelijk was in haar beroep. Dit was gebaseerd op de interpretatie van artikel 351 van de Faillissementswet, dat het recht op hoger beroep enkel toekent aan de schuldenaar en degene die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan. Aangezien de bewindvoerder haar hoedanigheid had verloren, viel zij niet onder de partijen die recht hadden op hoger beroep.

De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, strekte tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn arrest bevestigd dat het recht op hoger beroep niet aan belanghebbenden is toegekend, en dat de bewindvoerder in dit geval niet als degene die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan kon worden aangemerkt. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rol van bewindvoerders in procedures rondom schuldsaneringen en hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

15 februari 2013
Eerste Kamer
12/04964
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
[Verweerster],
kantoorhoudende te [plaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 08/192R van de rechtbank Roermond van 15 augustus 2012;
b. de beschikking in de zaak HV 200.112.091/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Ten aanzien van [verzoeker] is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. [Verweerster], die de bewindvoerder was, heeft de rechtbank verzocht om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. [Verweerster] heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat [verzoeker] na afloop van een zitting van de rechtbank dusdanig agressief gedrag jegens haar als bewindvoerder heeft geëtaleerd dat hij daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert dan wel frustreert in de zin van art. 350 lid 3 sub c Fw.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Daarbij heeft zij tevens, op verzoek van de advocaat van [verzoeker], [verweerster] als bewindvoerder ontslagen met benoeming van een andere bewindvoerder.
3.2 Het hoger beroep van [verweerster] heeft zich gekeerd tegen de afwijzing van haar verzoek om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, vastgesteld dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen en de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd.
3.3 Het middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat [verweerster] ontvankelijk is in haar hoger beroep nu zij weliswaar geen bewindvoerder meer is, maar wel valt aan te merken als belanghebbende nu (i) de bedreiging die zij aan haar verzoek ten grondslag legt, haar is aangedaan in haar hoedanigheid van bewindvoerder, (ii) zij het verzoek in eerste aanleg heeft gedaan, terwijl zij nog bewindvoerder was, en (iii) zij door een en ander ook in hoger beroep nog nauw betrokken is bij het onderwerp van de procedure, namelijk of het toenmalige gedrag noopt tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringregeling. Het middel voert aan dat art. 351 Fw het recht van hoger beroep niet toekent aan belanghebbenden en het hof [verweerster] daarom niet-ontvankelijk in haar beroep had moeten verklaren.
3.4 Het middel is gegrond. Art. 351 lid 1 Fw kent het recht op hoger beroep tegen het in art. 350 Fw bedoelde vonnis uitsluitend toe aan de schuldenaar, in geval van beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, en aan hem "die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan", ingeval die beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd is. Aan belanghebbenden is het recht van hoger beroep niet toegekend. [Verweerster] valt, nu zij het inleidend verzoek in haar hoedanigheid van bewindvoerder heeft gedaan en zij ten tijde van het instellen van het hoger beroep die hoedanigheid niet meer had, niet aan te merken als degene "die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan" in de zin van art. 351 lid 1 Fw. Het recht van hoger beroep kwam in dit geval uitsluitend toe aan de door de rechtbank benoemde opvolgend bewindvoerder (vgl. met betrekking tot de faillissementscurator HR 29 juni 2012, LJN BU5630, NJ 2012/424). Deze had [verweerster] kunnen machtigen om het hoger beroep voor hem in te stellen, eventueel op eigen naam (vgl. onder meer HR 26 november 2004, LJN AP9665, NJ 2005/41), maar niet blijkt dat een dergelijke machtiging aan het door [verweerster] ingestelde hoger beroep ten grondslag ligt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2012;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 15 februari 2013.