ECLI:NL:HR:2013:BY6165

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00242
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het Protocol Onderhandelingsaccoord en de verplichting tot premiebetaling in het beroepsgoederenvervoer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het STICHTING PREPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN tegen een aantal werkgevers in het beroepsgoederenvervoer. De kwestie draaide om de uitleg van het 'Protocol Onderhandelingsaccoord' dat afspraken bevatte over de invoering van een prepensioenregeling ter vervanging van de VUT-regeling. De eisers, de werkgevers, stelden dat zij geen verplichting hadden om premies te betalen over de periode van 1 januari 2002 tot 20 februari 2003, omdat het hoofdbestuur van de werkgeversorganisatie TLN niet bevoegd was om hen aan het Protocol te binden.

De Hoge Raad oordeelde dat het gerechtshof in Amsterdam ten onrechte had geoordeeld dat de werkgevers niet verplicht waren om premies te betalen. De Raad stelde vast dat het Protocol wel degelijk een verplichting tot premiebetaling inhield, maar dat deze verplichting pas met ingang van 20 februari 2003 wettelijk was vastgesteld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werden de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van het Prepensioenfonds toegewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in pensioenregelingen en de gevolgen van de invoering van nieuwe wetgeving voor bestaande verplichtingen. De Hoge Raad bevestigde dat de werkgevers in de periode voor de wettelijke verplichting tot deelname aan het Prepensioenfonds, premies onverschuldigd hadden betaald en recht hadden op terugvordering.

Uitspraak

15 maart 2013
Eerste Kamer
12/00242
DV/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING PREPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerster 2], tevens handelend onder de naam [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [Verweerster 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. INTERWAY HOLLAND B.V.,
gevestigd te Hoensbroek,
5. [Verweerster 5],
gevestigd te [vestigingsplaats],
6. [Verweerster 6],
gevestigd te [vestigingsplaats],
7. [Verweerster 7], handelend namens [B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
8. [Verweerder 8],
gevestigd te [vestigingsplaats],
9. [Verweerster 9],
gevestigd te [vestigingsplaats],
10. F&R TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
11. [Verweerster 11],
gevestigd te [vestigingsplaats],
12. [Verweerder 12], handelend onder de naam [C] en zijn rechtsopvolger [D] B.V.,
gevestigd [vestigingsplaats],
13. [Verweerster 13],
gevestigd te [vestigingsplaats],
14. [Verweerster 14],
gevestigd te [vestigingsplaats],
15. [Verweerster 15],
gevestigd te [vestigingsplaats],
16. CERI TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Bergambacht,
17. [Verweerster 17],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Prepensioenfonds en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak CV EXPL 08-29250 van de kantonrechter te Amsterdam van 15 december 2008 en 17 augustus 2009;
b. het arrest in de zaak 200.049.789/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 4 oktober 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Prepensioenfonds beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor Prepensioenfonds toegelicht door haar advocaat en mr. E. Lutjens, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal A. Hammerstein strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Prepensioenfonds is een (bedrijfstak)pensioenfonds in de zin van (thans) de Pensioenwet en voert de prepensioenregeling uit voor ondernemingen in het beroepsgoederenvervoer.
(ii) [Verweerder] c.s. zijn werkgevers in het beroepsgoederenvervoer. Zij waren in de periode van 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 lid van de werkgeversorganisatie in het beroepsgoederenvervoer Transport en Logistiek Nederland (hierna: TLN).
(iii) TLN was partij bij het op 29 november 2000 overeengekomen "Protocol Onderhandelingsaccoord" (hierna ook: het Protocol).
(iv) In het beroepsgoederenvervoer bestond tot 1 januari 2002 een (verplichte) VUT-regeling. In het Protocol zijn afspraken gemaakt tussen werkgevers en werknemers over de invoering per 1 januari 2002 van een prepensioenregeling ter vervanging van de VUT-regeling. Art. 1 van het Protocol houdt onder meer in dat de kosten van de vroegpensioenregeling en de overgangsmaatregelen worden gefinancierd door middel van een bedrijfstakheffing, te betalen door de werkgevers over de loonsom van alle werknemers van 16 tot 65 jaar die werkzaam zijn in de bedrijfstak. Ingevolge art. 1.3 gelden de vroegpensioenovergangsmaatregelen voor alle werknemers in het beroepsgoederenvervoer die op 31 maart 2001 en 1 april 2001 in dienst zijn van een bij de VUT-regeling aangesloten werkgever en per 1 januari 2002 gaan deelnemen aan de vroegpensioenregeling.
(v) Met ingang van 20 februari 2003 is deelneming in Prepensioenfonds wettelijk verplicht gesteld overeenkomstig het bepaalde in art. 2 lid 1 van de
Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000).
(vi) Prepensioenfonds heeft [verweerder] c.s. (ook) over de periode van 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 premienota's doen toesturen waarop onder meer was vermeld: "Prepensioenpremie verplicht". Deze nota's zijn door [verweerder] c.s. voldaan.
3.2.1 [Vverweerder] c.s. vorderen een verklaring voor recht dat de premies over de periode van 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 onverschuldigd zijn betaald, met veroordeling van Prepensioenfonds tot terugbetaling.
Zij hebben hieraan ten grondslag gelegd dat de betalingen die zij in de genoemde periode hebben gedaan, berustten op het Protocol. Volgens [verweerder] c.s. zijn zij niet gebonden aan dat Protocol, kort gezegd, omdat het hoofdbestuur niet bevoegd was de leden aan dit Protocol te binden.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [verweerder] c.s. afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat het hoofdbestuur ingevolge de statuten wel bevoegd was de leden te binden aan het Protocol en dat Prepensioenfonds het uit het Protocol voortvloeiend recht op premiebetaling door [verweerder] c.s. kon uitoefenen.
3.2.2 Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [verweerder] c.s. alsnog toegewezen. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
"4.4 De grieven stellen de vraag aan de orde of TLN namens (onder meer) [verweerder] c.s. een verplichting inzake een pensioenregeling kon aangaan en of het Prepensioenfonds daaraan rechten kan ontlenen. Daarbij is in de eerste plaats van belang (...) of in het Pensioenprotocol een verplichting is opgenomen om pensioenpremie te betalen voor de werkgevers die lid van de werkgeversvereniging zijn die partij is bij het Pensioenprotocol (...).
4.5 Het hof beantwoordt de hiervoor geformuleerde vraag ontkennend. In het (...) Pensioenprotocol worden de tussen de cao-partijen in het beroepsgoederenvervoer gemaakte afspraken vastgelegd over de ombouw van de VUT-regeling naar een vroegpensioenregeling (...). Uitdrukkelijk wordt vermeld dat de kosten van de vroegpensioenregeling worden gefinancierd "door middel van een bedrijfstakheffing, te betalen door de werkgevers over de loonsom van alle werknemers van 16 tot 65 jaar werkzaam in de bedrijfstak" (...).
Een bedrijfstakheffing is een heffing gebaseerd op een verplichtstelling krachtens de Wet Bpf 2000.
In het Pensioenprotocol is dus niet overeengekomen dat de werkgevers die daarbij partij waren met ingang van 1 januari 2002 verplicht waren prepensioenpremie te betalen maar is overeengekomen dat zij hun medewerking zouden verlenen aan de totstandkoming van een in de zin van de Wet Bpf 2000 verplichte prepensioenregeling. Dat is anders dan kennelijk werd beoogd eerst met ingang van 20 februari 2003 gerealiseerd. [Verweerder] c.s. waren tot die datum niet gehouden prepensioenpremie te betalen en hetgeen zij over de periode tot 20 februari 2003 hebben betaald kunnen zij in beginsel als onverschuldigd betaald terugvorderen. Dat betekent dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven en dat [verweerder] c.s. bij een verdere behandeling van hun grieven geen belang hebben."
3.3.1 Het middel komt op tegen het oordeel van het hof ( rov. 4.5) dat in het Protocol niet is overeengekomen dat de werkgevers die daarbij partij zijn, met ingang van 1 januari 2002 verplicht waren prepensioenpremie te betalen. Het middel klaagt onder meer dat het hof aan het Protocol een onjuiste en onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven.
3.3.2 Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het hof in rov. 4.2 heeft vastgesteld dat in het Protocol afspraken zijn gemaakt over het invoeren per 1 januari 2002 van een prepensioenregeling ter vervanging van de VUT-regeling, en dat het voorts de overweging van de kantonrechter heeft overgenomen dat in het Protocol is overeengekomen dat de werkgeversleden van TLN premie zouden gaan betalen aan Prepensioenfonds.
Indien het door het middel bestreden oordeel van het hof aldus moet worden verstaan dat in het Protocol slechts is overeengekomen dat de werkgevers hun medewerking zouden verlenen aan de totstandkoming van een verplichte prepensioenregeling, die eerst met ingang van 20 februari 2003 is gerealiseerd, is zijn oordeel onbegrijpelijk. In dit geding staat immers vast - zoals ook door het hof in rov. 4.2 is onderkend - dat de VUT-regeling is beëindigd per 1 januari 2002 en dat de prepensioenregeling is bedoeld ter vervanging daarvan.
In dit licht laat het Protocol dan geen andere uitleg toe dan dat de prepensioenregeling inging per 1 januari 2002.
Indien het oordeel van het hof uitsluitend betrekking heeft op de verplichting tot premiebetaling en is gegrond op de omstandigheid dat in het Protocol een "bedrijfstakheffing" is overeengekomen, waaruit het hof heeft afgeleid dat een verplichting tot betaling van pensioenpremie uitsluitend kon worden gebaseerd op een verplichte prepensioenregeling in de zin van de Wet Bpf 2000, slaagt het middel eveneens. In dat geval heeft het hof hetzij miskend dat het enkele gebruik van het woord "bedrijfstakheffing" nog niet uitsluit dat die heffing voortvloeit uit het Protocol zelf, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, aangezien zijn uitleg van het Protocol zou leiden tot het onaannemelijke rechtsgevolg dat in de periode tussen 1 januari 2002 en 20 februari 2003 wel een prepensioenregeling zou bestaan, maar geen verplichting tot premiebetaling.
3.4 Het bestreden arrest kan niet in stand blijven.
De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 4 oktober 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Prepensioenfonds begroot op € 899,82 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 15 maart 2013.