ECLI:NL:HR:2013:BY5725
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- N. Jörg
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Verbinding van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 met de Opiumwet en de bevoegdheid van de gemeenteraad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was op 8 augustus 2010 aangehouden op de Warmoesstraat in Amsterdam, waar hij zich ophield met de vermoedelijke intentie om verdovende middelen aan te bieden. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Amsterdam 2008, dat het zich ophouden op de weg verbiedt als dit gebeurt met de bedoeling om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of te koop aan te bieden. De verdachte stelde dat de APV-bepaling onverbindend was in het licht van de Opiumwet.
De Hoge Raad oordeelde dat de gemeenteraad van Amsterdam niet buiten zijn verordende bevoegdheden was getreden door deze bepaling op te nemen in de APV. De Raad concludeerde dat de APV-bepaling niet in strijd is met de Opiumwet, aangezien de strafbaarheid onder de APV niet vereist dat er sprake is van strafwaardige betrokkenheid bij het kopen of te koop aanbieden van verdovende middelen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de verbindendheid van de APV-bepaling, waarmee de gemeente Amsterdam haar bevoegdheid om de openbare orde te handhaven bevestigde.
De uitspraak benadrukt de rol van de gemeenteraad in het opstellen van verordeningen ter bescherming van de openbare orde en veiligheid, en de mogelijkheid om aanvullende regels te stellen die niet in strijd zijn met hogere wetgeving. De conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse, die had gepleit voor vernietiging van het arrest van het Hof, werd niet gevolgd door de Hoge Raad.