ECLI:NL:HR:2013:BY5678

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01306
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorbedachte raad in moordzaak met bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot achttien jaar gevangenisstraf voor medeplegen van moord op 22 februari 2008. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd, met name wat betreft de opgelegde straf, en deze verminderd tot zeventien jaren en drie maanden. De zaak draait om de vraag of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer meermalen hebben gestoken en gesneden, en dat er voldoende tijd was geweest om zich te beraden op hun handelen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over voorbedachte raad en concludeert dat het Hof zijn oordeel toereikend heeft gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat het handelen van de verdachte het gevolg was van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de tijd die de verdachte had om na te denken over zijn daden en de gevolgen daarvan. De Hoge Raad heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte een betalingsverplichting opgelegd.

Uitspraak

15 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/01306
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 april 2010, nummer 23/001568-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 4 februari 2009 - de verdachte ter zake van "medeplegen van moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij (de Hoge Raad leest:) [benadeelde partij 1] toegewezen tot een bedrag van € 10.808,11 en de vordering van de benadeelde partij (de Hoge Raad leest:) [benadeelde partij 2] toegewezen tot een bedrag van € 2.648,-. Voorts heeft het Hof aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd ten behoeve van (de Hoge Raad leest:) [benadeelde partij 2] van € 2.648,- en ten behoeve van (de Hoge Raad leest:) [benadeelde partij 1] van € 10.808,11.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, en mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, meer in het bijzonder het "met voorbedachten rade" handelen, niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 22 februari 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] meermalen in het lichaam en het hoofd met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, gestoken en gesneden en de hand van [slachtoffer] met een tie-wrap vastgebonden aan een motorblok, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"11. Een proces-verbaal van bloedbeeld analyse met nummer 2008052451 van 5 december 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 23 februari 2008 stelde ik, gecertificeerd bloedbeeld analist, een bloedbeeld onderzoek en analyse in perceel [a-straat 1] te Amsterdam in.
Uit de bloedbeeld analyse kan geconcludeerd of gereconstrueerd worden dat:
- aan het misdrijf ten minste drie (3) en mogelijk vier (4) verschillende schoenzool profielen, alle met bloed gezet, gerelateerd kunnen worden;
- er zowel in de werkplaats van de garage als in het kantoor meerdere schoenzoolprofielen, gezet met bloed, werden aangetroffen;
- het niet uitgesloten is op basis van de op het bureaublad aanwezige ellips vormige bloedspatten er minimaal krachtsuitoefening in vloeibaar bloed heeft plaatsgevonden, waarbij de bloedbron zich in ieder geval hoger heeft bevonden dan het bureaublad;
- het zeer aannemelijk is, dat het slachtoffer al gewond was aan zijn rechterenkel in het kantoor, op basis van o.a.: het onder de bureaustoel aanwezige spuitende bloedbeeldpatroon, de hoeveelheid bloed in het kantoor, de mogelijk door de schoenen/kleding van het slachtoffer veroorzaakte lage afgeworpen bloedbeeldpatronen nabij de schoenen van het slachtoffer;
- het zeer aannemelijk is op basis van het onder en naast de onderbenen/voeten van het slachtoffer aangetroffen veegpatroon, het slachtoffer in leven was op de plaats waar het slachtoffer uiteindelijk is aangetroffen;
- het zeer aannemelijk is op basis van de aangetroffen bloedbeelden dat de vluchtroute die het slachtoffer bloedend heeft afgelegd van uit het kantoor via de vierkolommenbrug naar de remmentestbank richting de uitgang is geweest.
Met betrekking tot de drager van het blokjesmotief, dat niet visueel overeenkomstig is met de schoenen van het slachtoffer, kan worden gesteld dat:
- het niet uitgesloten is dat de drager van het blokmotief het met bloed gezette contact afdruk op de linkerwang van het slachtoffer en op gesitueerde muur heeft veroorzaakt;
- het niet uitgesloten is dat deze drager, het slachtoffer verplaatst heeft van de vier plaatsremmentestbank naar de plaats waar het slachtoffer uiteindelijk werd aangetroffen;
- het niet uitgesloten is dat deze drager van deze schoenen ook in het kantoor is geweest.
Met betrekking tot de drager van het golfmotief kan worden gesteld dat:
- het niet uitgesloten is dat, de drager van het golf schoenzoolprofiel, ook de veroorzaker is van de papillairlijnen in het met bloed gezette veegpatroon op de genoemde bovenste lade, op basis van de op de vloer, op en onder papieren bescheiden en op en onder de kast aangetroffen met bloed gezette schoenzoolprofielen;
- het niet uitgesloten is dat de drager van deze schoenen mogelijk degene is geweest die het slachtoffer heeft tegengehouden tijdens zijn vlucht richting de uitgang op basis van o.a.: de stand van de aangetroffen schoenzoolprofielen, het eindigen van een bloeddruppelspoor links van de linker vier plaatsremmentestbank de aanwezige contact afdrukken op en tussen de vier plaatsremmentestbank;
- het niet uitgesloten is op basis van de steekverwondingen in het lichaam van het slachtoffer, de stand van de aangetroffen schoenzoolprofielen en het tussen de vierplaatsremmentestbank afgeworpen bloedpatroon, de drager van deze schoenen het slachtoffer hier 1 keer heeft gestoken;
- de drager van deze schoenen op basis van de aangetroffen contactafdrukken zich veelvuldig om het lichaam van het slachtoffer heeft begeven.
12. De verklaring van de deskundige [verbalisant 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2010 (in het arrest abusievelijk vermeld: 16 maart 2008)
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik denk dat, gelet op de distributie van bloed, het incident zich heeft afgespeeld in het kantoor zelf. Onder de bureaustoel lag een grote hoeveelheid bloed. Waarschijnlijk was sprake van een laag bij de grond bloedende verwonding, waar het bloed is uitgekolkt. Uit bloedspatten op het bureau blijkt dat ook sprake is geweest van andere incidenten, maar het is niet te zeggen wat voor incidenten dat waren. Gelet op de sporen die net buiten het kantoor zijn aangetroffen probeerde het slachtoffer te vluchten. Ik denk dat het slachtoffer daarna over de achterste hefbrug gelopen dan wel gestrompeld is. Ik zie daar contactsporen en dat kan erop duiden dat het slachtoffer of de daders met kleding sporen hebben veroorzaakt. Het slachtoffer is vervolgens opgestaan, naar de tweede brug gegaan en is daar weer op de grond terecht gekomen.
Vervolgens is het slachtoffer versleept richting het motorblok en de archiefkast, door mogelijk degene met het blokprofiel, en is daar vastgeketend. Daar is het slachtoffer nog meermalen door de oranje deken heen gestoken."
3.2.3. Het Hof heeft in dit verband voorts nog het volgende overwogen:
"Voor bewezenverklaring van het voor moord vereiste voorbedachten rade is voldoende dat vaststaat dat de verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op de bloedbeeldanalyse en de aard en hoeveelheid van de toegebrachte letsels moet worden aangenomen dat de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte geruime tijd in beslag hebben genomen. Bovendien zijn er momenten te onderscheiden waarop de verdachte had kunnen afzien van verder handelen dan wel had kunnen optreden om erger te voorkomen, bijvoorbeeld op het moment dat het slachtoffer het kantoor uitvluchtte.
Nu de verdachte en de medeverdachte het slachtoffer meermalen de vlucht hebben belet, hem over de grond hebben meegesleept naar het motorblok, hem uiteindelijk daaraan hebben vastgebonden en het slachtoffer aldaar, terwijl hij nog in leven was, nog verder letsel hebben toegebracht staat voor het hof vast dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Het hof heeft noch uit het dossier noch uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is verhandeld enige aanwijzing bekomen dat het handelen door de verdachte het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsbeweging. Dat daarvan sprake zou zijn is ook van de zijde van de verdediging niet aangevoerd. Het hof merkt op dat daarentegen uit het dossier alsook uit het optreden van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een beeld van de verdachte naar voren komt als iemand die onder alle omstandigheden emotieloos en koelbloedig opereert.
Het hof is, alles afwegend, van oordeel dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer]."
3.3. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
3.4. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, blijkens zijn bewijsvoering vooral belang toegekend aan de "geruime tijd" die de verschillende in de bewijsoverweging nader omschreven handelingen van de verdachte in beslag hebben genomen en aan het ontbreken van enige aanwijzing voor de mogelijkheid dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsbeweging en aan de aanwezigheid van aanwijzingen voor het tegendeel. Aldus heeft het Hof zijn oordeel dat de verdachte zich in het onderhavige geval gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, ook gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld, toereikend gemotiveerd.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
5.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging die meer dan twaalf maanden bedraagt, eerst thans uitspraak kan doen, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde straf te verminderen met negen maanden.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien jaren en drie maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 januari 2013.