ECLI:NL:HR:2013:BY5058
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vertegenwoordiging in onderhandse akte en schuldbekentenis namens een derde
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarbij [eiser] in beroep is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem. De zaak betreft een schuldbekentenis die op 2 december 2005 door [eiser] en [betrokkene 1], de middellijk bestuurder van Zorgbureau Holding B.V., is ondertekend. De schuldbekentenis houdt in dat [eiser] een bedrag van € 135.000,00 verschuldigd is aan Zorgbureau in verband met nabetalingen aan het UWV en de Belastingdienst. Zorgbureau vordert vervolgens betaling van een hoger bedrag, namelijk € 148.381,38, gebaseerd op deze schuldbekentenis. [Eiser] verweert zich door te stellen dat de schuldbekentenis niet op zijn privévermogen betrekking heeft, maar op [A] B.V., waarvan hij directeur en enig aandeelhouder is.
De rechtbank heeft de vordering van Zorgbureau toegewezen, en het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Het hof oordeelde dat [eiser] de schuldbekentenis heeft ondertekend en dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij dit namens [A] B.V. heeft gedaan. [Eiser] heeft in cassatie aangevoerd dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, gezien de stellingen die hij in eerdere instanties heeft ingenomen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende rekening heeft gehouden met de door [eiser] aangevoerde argumenten en vernietigt het arrest van het hof. De zaak wordt verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad veroordeelt Zorgbureau in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiser] zijn begroot op € 1.940,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth op 8 maart 2013.