ECLI:NL:HR:2013:BY4196

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04410
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage van verwerkte persoonsgegevens op basis van de Wet Bescherming Persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om inzage van verwerkte persoonsgegevens, zoals geregeld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens. De verzoekster, die woonachtig is in een bepaalde plaats, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. Dit hof had eerder op 5 juli 2011 een beschikking gegeven in een geschil tussen de verzoekster en de Royal Bank of Scotland N.V. en ABN AMRO Bank N.V., die als verweerders in cassatie optraden. De verzoekster had in eerste instantie een verzoek ingediend om inzage in haar persoonsgegevens, maar dit verzoek werd afgewezen door de rechtbank Amsterdam in eerdere beschikkingen van 28 mei 2009 en 22 juli 2010.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent gevolgd, die had geadviseerd om het principale beroep van de verzoekster te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatierekest waren aangevoerd, niet konden leiden tot cassatie. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep van de verweerders niet aan de orde.

De Hoge Raad heeft de verzoekster bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 339,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth, en de uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wet Bescherming Persoonsgegevens in relatie tot inzageverzoeken.

Uitspraak

8 februari 2013
Eerste Kamer
11/04410
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. P. Garretsen, thans mr. K. Aantjes,
t e g e n
1. THE ROYAL BANK OF SCOTLAND N.V. (voorheen ABN AMRO Bank N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
2. ABN AMRO BANK N.V. ,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTERS in cassatie, verzoeksters in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. L.B. de Graaf .
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en RBS c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 422981/HA RK 09-213 van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2009 en 22 juli 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.075.982/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 5 juli 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. RBS c.s. hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
RBS c.s. heeft verzocht het principale beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het principale beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van RBS c.s. begroot op € 339,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.