ECLI:NL:HR:2013:BY4109
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Internationale bevoegdheid Nederlandse rechter in gezagsvoorziening minderjarige
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de gezagsvoorziening van een minderjarige. De vader, wonende in Bolivia, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 22 februari 2012 was gegeven. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft verweer gevoerd tegen het cassatieberoep. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof, die aan deze zaak ten grondslag liggen.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas gevolgd, die tot verwerping van het beroep strekte. De Hoge Raad oordeelt dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vader verworpen. De beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, die ook deel uitmaakte van de uitspraak samen met de andere raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en M.V. Polak. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in zaken betreffende de gezagsvoorziening van minderjarigen, vooral in het kader van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 en de Verordening Brussel II-bis.