ECLI:NL:HR:2013:BY3120

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03691
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schade door standpuntbepaling Belastingdienst omtrent voorgenomen investeringen en staatsaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën. De zaak betreft de vraag of de Staat aansprakelijk is voor schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de standpuntbepaling van de Belastingdienst met betrekking tot voorgenomen investeringen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, waaruit blijkt dat [eiser] in eerdere instanties zijn gelijk niet heeft kunnen halen.

De Hoge Raad overweegt dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep van [eiser] en veroordeelt hem in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de strikte voorwaarden waaronder de Staat aansprakelijk kan worden gesteld voor schade door standpuntbepalingen van de Belastingdienst. Deze uitspraak heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin de staatsaansprakelijkheid ter discussie staat, vooral in het kader van belastingrecht en investeringsbeslissingen.

Uitspraak

25 januari 2013
Eerste Kamer
11/03691
DV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.C. Meijroos,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Financiën,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 299761/HA ZA 07-3711 van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2008 en 2 september 2009;
b. het arrest in de zaak 200.050.537/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 april 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Staat toegelicht door zijn advocaat en mr. A.L. Kruijmer, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 25 januari 2013.