2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft, overeenkomstig zijn ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities, betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, nu de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om de voor de verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte] te toetsen, zodat bewijsuitsluiting moet volgen, deze verklaringen bovendien niet betrouwbaar zijn, en het eventuele gebruik ervan in strijd is met het bewijsminimum.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de verdediging, en met de rechtbank, is het hof van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte] waarin hij de verdachte belast niet behoeven te worden uitgesloten voor het bewijs, aangezien het enkele feit dat [medeverdachte] zich als getuige in de zaak tegen verdachte meermalen op zijn verschoningsrecht heeft beroepen niet meebrengt dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de genoemde verklaringen op betrouwbaarheid te toetsen.
Voorts acht het hof de verklaringen van [medeverdachte] wel degelijk betrouwbaar, gelet op het volgende. Na aanvankelijk te hebben ontkend iets met de overval op [het slachtoffer] in zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] te maken te hebben gehad, bekent medeverdachte [medeverdachte] op 24 april 2010 - nadat hij door de politie wordt geconfronteerd met de verklaring van [betrokkene 1], de historische gegevens van zijn telefoon, afgeluisterde telefoongesprekken en zendmastgegevens van zijn telefoon - betrokken te zijn geweest bij genoemde overval. Zowel op 24 als 25 april 2010 verklaart [medeverdachte] tegenover de politie gedetailleerd over de overval en dat hij deze samen met de verdachte heeft gepleegd.
De bekennende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] stroken voor wat betreft het verloop van de overval op belangrijke punten met de aangifte van [het slachtoffer]. Voorts vinden de verklaringen van [medeverdachte] steun in de bij de politie afgelegde verklaringen van [betrokkene 1], de zendmastgegevens van het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] en de camerabeelden van Vialis Verkeer en Mobiliteit.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2010 (p. 104-106( blijkt uit het historisch overzicht van het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] dat het telefoonnummer bij telefonisch contact op 18 maart 2010 om 12.26 uur en om 13.06 en 13.08 uur de zendmast op de Goudsesingel te Rotterdam aanstraalt. Dit is ongeveer 500 meter van de plaats delict en de genoemde tijdstippen zijn rond het tijdstip van de overval. Gelet op de camerabeelden van 18 maart 2010 afkomstig van de camera van het portiek van de flat waar het slachtoffer woonachtig is, zijn de daders om 12.33 uur gearriveerd bij de flat en hebben zij deze om 13.03 uur weer verlaten. Vervolgens straalt het telefoonnummer bij telefonisch contact om 13.11 uur de zendmast aan op de Blaak te Rotterdam.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij en de verdachte in de auto van de verdachte dan wel de auto van diens moeder, een Rover, naar de [a-straat] zijn gereden en dat zij na de overval naar Bleiswijk zijn gereden alwaar zij de overalls hebben weggegooid. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2010 (p. 193- 195) heeft de moeder van de verdachte een personenauto merk Rover op haar naam staan. Deze auto is op 18 maart 2010 om 13.11 uur gesignaleerd op het Weena te Rotterdam en om 13.23 uur op de Doenkade/N209 te Rotterdam. Het is een feit van algemene bekendheid dat laatstgenoemde weg, komend vanuit Rotterdam, in de richting van Bleiswijk loopt.
Wat betreft de door de raadsman gestelde discrepantie tussen de gegevens van Vialis en de gegevens inzake de aangestraalde zendmasten op, naar het hof begrijpt, het tijdstip 13.11 uur wijst het hof erop dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij grote drukte een aanstralende telefoon wordt doorgeschakeld naar een nabijgelegen zendmast met minder drukte. De afstand tussen het Weena en de Blaak te Rotterdam is zodanig gering dat dit zeer wel tot de mogelijkheden behoort.
Gelet op het voorgaande gaat het hof evenmin mee in het betoog van de verdediging dat het gebruik van de verklaringen van [medeverdachte] in strijd zou zijn met het bewijsminimum. Immers, die verklaringen vinden, zoals hierboven uiteengezet, steun in andere bewijsmiddelen, zodat de wettelijke eisen rondom het bewijsminimum niet worden geschonden.
Met betrekking tot de algehele waardering van het bewijs merkt het hof voorts nog op dat het hof van oordeel is dat de ter terechtzitting getoonde camerabeelden die in het portiek van de woning van het slachtoffer op 18 maart 2010 zijn gemaakt niet uit sluiten dat de verdachte degene is geweest die tezamen met de medeverdachte [medeverdachte] op 18 maart 2010 om 12.33 uur het trappenhuis van de flat waar het slachtoffer woonachtig is, betreedt en dit na enige tijd weer verlaat."