ECLI:NL:HR:2013:BY1251

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04208
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bewijsvoering en het horen van getuigen in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige woningoverval op 18 maart 2010 in Rotterdam, waarbij een slachtoffer werd beroofd van geld en een horloge. De verdediging stelde dat zij niet in de gelegenheid was geweest om de getuige, medeverdachte, te ondervragen, omdat deze zich op zijn verschoningsrecht had beroepen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerder arrest en oordeelde dat de verdediging in de regel het initiatief moet nemen om getuigen op te roepen. Het Hof had geoordeeld dat de betrokkenheid van de verdachte voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals verklaringen van medeverdachten en camerabeelden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot drie jaren en tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn van het proces was overschreden, wat leidde tot deze strafvermindering.

Uitspraak

12 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/04208
SG/ARA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 september 2011, nummer 22/000400-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 18 maart 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan de [a-straat], heeft weggenomen ongeveer tienduizend (10.000) euro en een horloge, toebehorende aan [het slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het
- plakken van tape/plakband over de mond van die [slachtoffer] en
- (krachtig) beetpakken van die [slachtoffer] en
- meeslepen/-sleuren van die [slachtoffer] en
- naar beneden duwen van het hoofd van die [slachtoffer] en
- meermalen slaan en stompen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
- met tape vastbinden van de armen en polsen en benen van die [slachtoffer] en
- plaatsen van een deken over het hoofd van die [slachtoffer] en
- meermalen slaan met een vaas op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] waarna die [slachtoffer] het bewustzijn is verloren;
2. hij op 18 maart 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [het slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet
- de mond van die [slachtoffer] met tape/plakband afgeplakt en
- die [slachtoffer] (krachtig) beetgepakt en
- die [slachtoffer] meegesleept/-gesleurd en
- die [slachtoffer] op een bed geduwd en
- de armen en polsen en benen van die [slachtoffer] met tape vastgebonden en
- een deken over het hoofd van die [slachtoffer] geplaatst en
- vervolgens die [slachtoffer] vastgebonden achtergelaten."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 maart 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 2010089537-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 58-63).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als de op 20 maart 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [het slachtoffer]:
Op donderdag 18 maart 2010 zag ik twee mannen op de galerij staan voor mijn voordeur aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ik zag dat die mannen blauwe overalls droegen met een witte tekst op de borst. Ik heb de deur geopend en die mannen zeiden tegen mij dat ze van de waterleiding waren en dat ze even kwamen kijken naar de meterstand. Ik zag dat de mannen niet van Nederlandse afkomst waren. Ze waren zeg maar, lichtbruin. Ik zag dat beide mannen zwart kort haar hadden. Ze waren ongeveer net zo groot als ik, te weten ongeveer 1.76 meter lang. De mannen leken wel een beetje op elkaar. Een van de mannen had een soort kleine plooitjes in zijn gezicht. De mannen spraken gewoon Nederlands.
Ik keek naar de man met de plooitjes en ik zag dat deze man ineens doorzichtig plakband in zijn handen had die hij uit zijn zak had gehaald. Ik hoorde dat de man met de plooitjes mij om geld vroeg. Ik heb toen gezegd dat ik een oude man was en dat ik geen geld had. Ik zag en voelde dat deze man dit plakband over mijn mond plakte. Ik voelde dat de andere man mij ook beetpakte. Ik voelde dat ik beetgepakt werd bij mijn nek. Dit deed de man met de plooitjes. Ik ging wat tegenstribbelen. Ik voelde dat de andere man mij ook beetpakte. Ik voelde dat ik meegesleurd werd het gangetje uit. Ik werd meegesleurd, het kleine kamertje in, waar ik normaal slaap. Ik werd op het bed geduwd. Mijn hoofd werd naar beneden geduwd en ik zag niks meer. Ik voelde dat ik een harde klap op mijn hoofd kreeg. Ik voelde dat ik daarna nog meerdere klappen op mijn hoofd kreeg. Ik hoorde dat de mannen iedere keer om geld vroegen. Ik gaf aan dat ik geen geld had.
Ik merkte dat de mannen boos werden en ik hoorde dat ook aan de manier waarop ze aan mij om geld vroegen. Op de witte kast in dat slaapkamertje lag geel tape. Ik voelde dat de mannen mijn bovenarmen, polsen en benen met tape vastbonden. Ik voelde dat het tape heel erg stevig werd aangetrokken. Hierna werd ik met een voorwerp op mijn hoofd geslagen. Ik denk dat er wel vier keer met dit voorwerp is geslagen. Ik hoorde het voorwerp ook breken. Ik werd op verschillende plaatsen op mijn hoofd geslagen. Ik ben ook met de vuisten geslagen. Mijn hoofd werd door de mannen naar beneden gehouden, ik kon niet zien wie er sloeg. Op een gegeven moment ben ik bewusteloos geraakt. Later zagen mijn zussen aan de glasscherven dat dit een vaas was geweest die op de kast in dat kamertje stond. Toen ik weer bijkwam was ik nog in het kamertje waar ik normaal slaap. De mannen waren toen weg. Ik denk dat wel een kwartier of twintig minuten heeft geduurd voordat ik het tape los kon krijgen. Ik zag dat er overal bloed lag. Ik ben daarna naar het kamertje gelopen aan de voorkant van het huis. Ik zag dat er geld weg was. Op de plank had ik een stapeltje geld gelegd. Dat waren zeven stapeltjes van ieder tien bankbiljetten van vijftig euro. In totaal 3500 euro. Er was ook een plastic bus weg. In deze plastic bus zaten ook bankbiljetten. Ik weet niet hoe groot het bedrag is wat in deze bus zat. Het zou zomaar zes duizend euro kunnen zijn geweest. Verder mis ik een zilverkleurig herenhorloge met drie knopjes aan de zijkant.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 april 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 2010089537-55, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 143-153). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als de op 24 april 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
Ik ken [betrokkene 1] van school. Vorig jaar zei [betrokkene 1] dat de oudere man, een soort aangemaakte opa, veel geld had. We zijn een keer naar zijn woning gegaan. Ik zag een man. [Betrokkene 1] zei dat hij het was.
Op 18 maart (het hof begrijpt: 2010) had ik geld nodig. Ik ben toen samen met een jongen met de auto daar naartoe gegaan. Ik had zo'n pak. We hadden ons omgekleed. We gingen naar boven. We hebben aangebeld bij de meneer. Hij deed open. We zeiden dat we voor de meterstanden kwamen. We hadden plakband bij ons. We hebben hem vast gepakt en vast getaped. Die andere jongen heeft toen twee klappen gegeven volgens mij. Toen hadden we hem in een andere kamer bij een bed. Daar was nog meer tape. Toen hebben we hem vastgebonden. Ik ben toen op zoek gegaan naar het geld. Ik heb het geld gevonden. We zeiden tegen hem: "Doe rustig we willen alleen je geld". Hij zei dat hij niks had. Volgens mij deed hij toen alsof hij sliep. We lieten hem toen even los. Hij wilde toen opstaan. Toen hadden we hem weer een paar minuten vast. Toen sliep hij wel echt. We hebben toen de deur achter ons dicht gedaan en zijn weggegaan.
V: Hoeveel was het?
A: Rond de 10.000 euro.
V: Wat heeft die andere jongen gehad? Hebben jullie samsam gedaan?
A: Ja, we hebben de helft gedaan.
V: Waar stond de auto toen je wegging?
A: Bij de woningen bij het water bij de parkeerplaatsen.
V: Hoe zijn jullie weggereden?
A: Dat weet ik niet meer.
V: Wat hebben jullie in Bleiswijk gedaan?
A: Effe afkoelen buiten de stad. We hadden daar de kleren weggegooid.
V: Jullie hadden allebei toch zo'n pak?
A: Ja allebei.
V: Hoe heet deze jongen?
A: Het is mijn neef.
V: [Verdachte]?
Opmerking verbalisanten: verdachte knikt.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 april 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 2010089537-58, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 163-169). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als de op 25 april 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
V: [Medeverdachte], gisteren heb jij verklaard dat je de overval op de bewoner van de [a-straat 1] te [plaats] gepleegd hebt samen met je neef [verdachte]. Wat hebben jullie afgesproken?
A: Gewoon zeggen dat we van een waterleidingbedrijf waren en dat we in de meterkast zouden kijken. Dat we daarna om het geld zouden vragen. Dan zouden we het geld pakken en weggaan. [Verdachte] zou de man rustig houden en ik zou naar het geld zoeken.
V: Zoals we gisteren ook al tegen je zeiden, hebben we de historische gegevens van je telefoon bekeken. Ook blijkt dat je op de dag van de overval rond 18:00 uur gebeld hebt met [betrokkene 1]. Wat hebben jullie toen besproken?
A: Ik heb gezegd dat het gebeurd was.
V: Met welke auto zijn jullie naar de [a-straat] gereden?
A: Met een groene Rover.
V: Van wie is die auto?
A: Van mijn neef [verdachte], of zijn moeder.
V: Wie was de bestuurder van deze auto?
A: [Verdachte].
V: Wat gebeurde er precies toen jullie in de woning waren?
A: We zeiden dat we van de waterleiding waren en vroegen of we in de meterkast konden kijken.
V: En toen?
A: Eerst probeerde [verdachte] om hem vast te pakken, maar dat lukte niet. Toen hebben we hem samen vast gepakt. De man begon om hulp te roepen. Ik zei tegen de man dat hij rustig moest doen. We hebben hem toen meegenomen naar de kamer waar dat bed stond. We hebben hem toen op het bed geduwd. De man bewoog heel veel. We hebben de man toen met tape vastgebonden aan het bed. [Verdachte] heeft de man volgens mij twee keer tegen zijn slaap geslagen. De man ging bloeden. We zeiden dat hij rustig moest zijn en dat we hem dan verder geen pijn zouden doen. We hebben een deken over het hoofd van de man gedaan zodat hij niets zag.
V: Wie heeft de man vast getaped?
A: [Verdachte] volgens mij. Ik heb alleen de voeten gedaan, maar dat lukte niet echt. Hij kwam steeds los.
V: Waarom hadden jullie tape meegenomen?
A: We wilden zijn mond dichtplakken.
V: Hadden jullie handschoenen aan?
A: Ja.
V: Hoe zagen die handschoenen eruit?
A: Doorzichtige latex handschoenen.
V: Wat hebben jullie allemaal meegenomen uit de woning?
A: Geld.
V: Waar zat het geld in?
A: In een keukenpotje, koekenbakje of zoiets. In de pot zat veel geld en er was ook nog een los stapeltje met briefgeld. We hadden ongeveer 10.000 euro. [Verdachte] en ik hebben toen ieder de helft genomen.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 april 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 2010O89537-43, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 114-117). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als de op 17 april 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
's Avonds, op de dag dat mijn oom is overvallen op de [a-straat], ging mijn telefoon. [Medeverdachte] zei je weet toch van je oom die ik twee keer heb gezien. [Medeverdachte] zei ik heb met iemand iets gedaan. Hij zei, ik ben binnen gegaan bij de buitendeur, maar er hingen camera's, maar ik ben toch binnen gegaan. We zijn naar de galerij gegaan en hebben aangebeld. Toen er open werd gedaan zeiden we dat we van het waterbedrijf waren. Ik vroeg hem wat heb je dan gedaan. Hij zei toen wij hebben je oom overvallen want we hadden geld nodig. [Medeverdachte] zei dat ze mijn oom geslagen hadden. Vast getaped hadden en op zijn ogen geslagen hadden. [Medeverdachte] zei dat ze geld gevraagd hadden en dat ze zijn huis doorzocht hadden en alles overhoop hadden gegooid.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 april 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 2010089537-71, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 178-192). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als de op 28 april 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Donderdag werd ik gebeld. [Medeverdachte] zei dat hij geld had. Hij zei dat hij met iemand was gegaan. Hij zei dat hij met zijn neef was gegaan. Ik vroeg wat hij had gedaan. Hij zei dat ze pakken hadden aangedaan en dat ze zo hadden geprobeerd om binnen te komen. Het zou in de middag zijn geweest. Ze hadden gezegd dat ze bij de meterkast moesten zijn en toen zijn ze naar binnengedrongen bij hem. En dat ze hem hadden geslagen. Dat ze geld moesten hebben. Mijn oom zou hebben gezegd dat hij geen geld had. [Medeverdachte] zei dat ze wel geld hadden gevonden, 10.000 zei hij.
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 2010089537-41, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz 104-106). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Uit een ingesteld onderzoek bleek dat in het portiek, behorende bij de woning [a-straat 1] te [plaats], middels een bewakingscamera, beelden werden opgenomen. Op deze beelden werd gezien dat op 18 maart 2010, omstreeks 12.33 uur, twee mannen het bedoelde portiek betraden. Omstreeks 13.02 uur verlieten beide mannen genoemd portiek.
Het telefoonnummer 06-[...] bleek na controle in gebruik te zijn bij [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats]. Uit het historisch overzicht van het telefoonnummer 06-[...] blijkt dat de gebruiker van dit telefoonnummer op 18 maart 2010 het eerste telefonische contact heeft om 12.26 uur en om 13.06 uur en 13.08 uur belt. Hij straalt dan een zendmast aan op de Goudsesingel te Rotterdam (circa 500 meter vanaf plaats delict). Uit het historisch overzicht blijkt daarna dat de gebruiker van het telefoonnummer 06-[...] op 18 maart 2010 om 13.11 uur weer belt. Hij straalt dan een zendmast aan op de Blaak te Rotterdam (1000 tot 1500 meter vanaf plaats delict).
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 2010089537-73, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Bij navraag bij het RDW bleek dat de moeder van verdachte [verdachte], genaamd [betrokkene 2], een Rover 400, voorzien van het kenteken [AA-00-AA] op haar naam had staan.
Blijkens de van Vialis Verkeer en Mobiliteit bv te Houten ontvangen verkeersbewegingen van het voornoemde kenteken, is het kenteken onder andere door de volgende camera's geregistreerd:
18-03-2010 - 12:16 uur, op de Nieuwe Boezemstraat te Rotterdam
18-03-2010 - 13:11 uur, op het Weena te Rotterdam
18-03-2010 - 13:17 uur, op het Stadhoudersviaduct te Rotterdam
18-03-2010 - 13:23 uur, op de Doenkade/N209 te Rotterdam.
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 augustus 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 201008 9537-84, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Tijdens het maken van de politiefoto's van de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] werden tevens de signalementen van deze verdachten opgenomen. Hierbij bleek onder andere dat verdachte [medeverdachte] 1.75 meter lang is en een mager/tenger postuur heeft. Verdachte [verdachte] bleek 1.73 lang te zijn en een normaal postuur te hebben.
Bij dit proces-verbaal zijn foto's van genoemde verdachten, genummerd PL17F0 10 01599 respectievelijk PL17FO 10 01630 gevoegd, waaruit blijkt dat beiden een licht bruine huid hebben en kort zwart haar."
2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft, overeenkomstig zijn ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities, betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, nu de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om de voor de verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte] te toetsen, zodat bewijsuitsluiting moet volgen, deze verklaringen bovendien niet betrouwbaar zijn, en het eventuele gebruik ervan in strijd is met het bewijsminimum.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de verdediging, en met de rechtbank, is het hof van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte] waarin hij de verdachte belast niet behoeven te worden uitgesloten voor het bewijs, aangezien het enkele feit dat [medeverdachte] zich als getuige in de zaak tegen verdachte meermalen op zijn verschoningsrecht heeft beroepen niet meebrengt dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de genoemde verklaringen op betrouwbaarheid te toetsen.
Voorts acht het hof de verklaringen van [medeverdachte] wel degelijk betrouwbaar, gelet op het volgende. Na aanvankelijk te hebben ontkend iets met de overval op [het slachtoffer] in zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] te maken te hebben gehad, bekent medeverdachte [medeverdachte] op 24 april 2010 - nadat hij door de politie wordt geconfronteerd met de verklaring van [betrokkene 1], de historische gegevens van zijn telefoon, afgeluisterde telefoongesprekken en zendmastgegevens van zijn telefoon - betrokken te zijn geweest bij genoemde overval. Zowel op 24 als 25 april 2010 verklaart [medeverdachte] tegenover de politie gedetailleerd over de overval en dat hij deze samen met de verdachte heeft gepleegd.
De bekennende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] stroken voor wat betreft het verloop van de overval op belangrijke punten met de aangifte van [het slachtoffer]. Voorts vinden de verklaringen van [medeverdachte] steun in de bij de politie afgelegde verklaringen van [betrokkene 1], de zendmastgegevens van het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] en de camerabeelden van Vialis Verkeer en Mobiliteit.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2010 (p. 104-106( blijkt uit het historisch overzicht van het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] dat het telefoonnummer bij telefonisch contact op 18 maart 2010 om 12.26 uur en om 13.06 en 13.08 uur de zendmast op de Goudsesingel te Rotterdam aanstraalt. Dit is ongeveer 500 meter van de plaats delict en de genoemde tijdstippen zijn rond het tijdstip van de overval. Gelet op de camerabeelden van 18 maart 2010 afkomstig van de camera van het portiek van de flat waar het slachtoffer woonachtig is, zijn de daders om 12.33 uur gearriveerd bij de flat en hebben zij deze om 13.03 uur weer verlaten. Vervolgens straalt het telefoonnummer bij telefonisch contact om 13.11 uur de zendmast aan op de Blaak te Rotterdam.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij en de verdachte in de auto van de verdachte dan wel de auto van diens moeder, een Rover, naar de [a-straat] zijn gereden en dat zij na de overval naar Bleiswijk zijn gereden alwaar zij de overalls hebben weggegooid. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2010 (p. 193- 195) heeft de moeder van de verdachte een personenauto merk Rover op haar naam staan. Deze auto is op 18 maart 2010 om 13.11 uur gesignaleerd op het Weena te Rotterdam en om 13.23 uur op de Doenkade/N209 te Rotterdam. Het is een feit van algemene bekendheid dat laatstgenoemde weg, komend vanuit Rotterdam, in de richting van Bleiswijk loopt.
Wat betreft de door de raadsman gestelde discrepantie tussen de gegevens van Vialis en de gegevens inzake de aangestraalde zendmasten op, naar het hof begrijpt, het tijdstip 13.11 uur wijst het hof erop dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij grote drukte een aanstralende telefoon wordt doorgeschakeld naar een nabijgelegen zendmast met minder drukte. De afstand tussen het Weena en de Blaak te Rotterdam is zodanig gering dat dit zeer wel tot de mogelijkheden behoort.
Gelet op het voorgaande gaat het hof evenmin mee in het betoog van de verdediging dat het gebruik van de verklaringen van [medeverdachte] in strijd zou zijn met het bewijsminimum. Immers, die verklaringen vinden, zoals hierboven uiteengezet, steun in andere bewijsmiddelen, zodat de wettelijke eisen rondom het bewijsminimum niet worden geschonden.
Met betrekking tot de algehele waardering van het bewijs merkt het hof voorts nog op dat het hof van oordeel is dat de ter terechtzitting getoonde camerabeelden die in het portiek van de woning van het slachtoffer op 18 maart 2010 zijn gemaakt niet uit sluiten dat de verdachte degene is geweest die tezamen met de medeverdachte [medeverdachte] op 18 maart 2010 om 12.33 uur het trappenhuis van de flat waar het slachtoffer woonachtig is, betreedt en dit na enige tijd weer verlaat."
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat de omstandigheid dat [medeverdachte], als getuige gehoord, zich bij de rechter steeds op zijn verschoningsrecht heeft beroepen niet meebrengt dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om zijn bij de politie afgelegde verklaringen op hun betrouwbaarheid te toetsen. Het tweede middel klaagt dat de verdediging niet in enig stadium de gelegenheid heeft gehad [medeverdachte] te ondervragen en voorts dat onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is verworpen het verweer dat de betrokkenheid van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten in onvoldoende mate, namelijk slechts ten aanzien van de tenaamstelling van de gebruikte auto, steun vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaringen van [medeverdachte]. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 29 januari 2013, LJN BX5539 heeft geoordeeld moet in het licht van EHRM 10 juli 2012, LJN BX3071, NJ 2012/649 nr. 29353/06 (Vidgen tegen Nederland) thans worden geoordeeld dat in een geval waarin de op verzoek van de verdediging opgeroepen en ter terechtzitting verschenen getuige heeft geweigerd antwoord te geven op de hem gestelde vragen, de verdachte niet het bij art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM voorziene recht heeft kunnen uitoefenen die getuige te (doen) horen omtrent diens niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring. Dat betekent dat in zo'n situatie niet sprake is van het in HR 1 februari 1994, LJN AB7528, NJ 1994/427 onder 6.3.3. sub (ii) vermelde geval dat "de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen". Het andersluidende oordeel van het Hof is dus onjuist. Het eerste middel is terecht voorgesteld, maar leidt op de volgende gronden niet tot cassatie.
3.3. De klacht dat met art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM onverenigbaar is dat de verdediging niet in enig stadium de gelegenheid heeft gehad [medeverdachte] te ondervragen faalt aangezien de verdediging, van wie in de regel het nodige initiatief daartoe mag worden verwacht, niet heeft verzocht [medeverdachte] voor de terechtzitting in hoger beroep als getuige op te roepen. Bovendien doet zich niet de situatie voor dat het Hof [medeverdachte] ambtshalve had dienen op te roepen als getuige, zodat de klacht ook in zoverre faalt. Het Hof heeft in zijn overwegingen immers als zijn - niet onbegrijpelijke - oordeel tot uitdrukking gebracht dat de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die door de verdachte zijn betwist. De klacht dat het enige steunbewijs de tenaamstelling van de gebruikte auto betreft, te weten die van de moeder van de verdachte, faalt vanwege de inhoud van andere door het Hof gebezigde en hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsmiddelen.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 maart 2013.