ECLI:NL:HR:2013:BY0612
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- C.B. Bavinck
- C.H.W.M. Sterk
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van verkoopkosten in fiscale eenheid bij vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van verkoopkosten door een vennootschap die samen met haar dochtermaatschappij een fiscale eenheid vormde. De belanghebbende, X B.V., kreeg voor het jaar 2008 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag, dat door de Inspecteur werd gehandhaafd, heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Rechtbank had in geschil of de verkoopkosten van de dochtermaatschappij aftrekbaar waren van de winst. De Rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, omdat de wetgever niet de bedoeling had om in afwijking van de hoofdregel van artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, verkoopkosten van een in een fiscale eenheid gevoegde dochtervennootschap aftrekbaar te maken. De Rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat er een ongelijkheid zou ontstaan tussen aan- en verkoopkosten, wat niet in de geest van de wetgever zou zijn.
In cassatie bevestigde de Hoge Raad het oordeel van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever met de bepaling dat kosten ter zake van de vervreemding van een deelneming niet aftrekbaar zijn, beoogde om verkoopkosten van een belang dat voldoet aan de vereisten van artikel 13, lid 2, van de Wet uit te sluiten. De Hoge Raad concludeerde dat de verkoopkosten, ondanks dat ze zijn gemaakt in de periode waarin de dochtermaatschappij deel uitmaakte van de fiscale eenheid, niet aftrekbaar zijn. Het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.