ECLI:NL:HR:2013:BY0612

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01616
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van verkoopkosten in fiscale eenheid bij vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van verkoopkosten door een vennootschap die samen met haar dochtermaatschappij een fiscale eenheid vormde. De belanghebbende, X B.V., kreeg voor het jaar 2008 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag, dat door de Inspecteur werd gehandhaafd, heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Rechtbank had in geschil of de verkoopkosten van de dochtermaatschappij aftrekbaar waren van de winst. De Rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, omdat de wetgever niet de bedoeling had om in afwijking van de hoofdregel van artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, verkoopkosten van een in een fiscale eenheid gevoegde dochtervennootschap aftrekbaar te maken. De Rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat er een ongelijkheid zou ontstaan tussen aan- en verkoopkosten, wat niet in de geest van de wetgever zou zijn.

In cassatie bevestigde de Hoge Raad het oordeel van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever met de bepaling dat kosten ter zake van de vervreemding van een deelneming niet aftrekbaar zijn, beoogde om verkoopkosten van een belang dat voldoet aan de vereisten van artikel 13, lid 2, van de Wet uit te sluiten. De Hoge Raad concludeerde dat de verkoopkosten, ondanks dat ze zijn gemaakt in de periode waarin de dochtermaatschappij deel uitmaakte van de fiscale eenheid, niet aftrekbaar zijn. Het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11 januari 2013
Nr. 12/01616
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 14 februari 2012, nr. 10/3130, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 26 september 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende vormde samen met haar dochtervennootschap, waarvan zij alle aandelen bezat, een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).
3.1.2. Ten gevolge van de verkoop van alle aandelen in de dochtervennootschap is de fiscale eenheid verbroken.
3.1.3. Belanghebbende heeft kosten gemaakt in verband met de verkoop van de dochtervennootschap (hierna: de verkoopkosten). De verkoopkosten zijn gemaakt nadat de intentieovereenkomst tot verkoop was getekend, doch vóór de datum waarop de aandelen in de dochtervennootschap bij notariële akte zijn overgedragen.
3.1.4. Belanghebbende wenst de verkoopkosten in aftrek te brengen. De Inspecteur heeft op grond van artikel 13, lid 1, van de Wet de verkoopkosten niet in aftrek toegelaten.
3.2. Voor de Rechtbank was in geschil of de verkoopkosten aftrekbaar zijn van de winst.
De Rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord en heeft daartoe overwogen dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om in afwijking van de hoofdregel van artikel 13, lid 1, van de Wet verkoopkosten ter zake van een in een fiscale eenheid gevoegde dochtervennootschap aftrekbaar te doen zijn. Daarbij heeft de Rechtbank verder overwogen dat bij de totstandkoming van de onderhavige aftrekbeperking van verkoopkosten is opgemerkt dat het begrip verkoopkosten analoog aan het begrip aankoopkosten moet worden opgevat (Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 3, blz. 29). De Rechtbank heeft hieruit afgeleid dat aankoop- en verkoopkosten van een deelneming - zo veel mogelijk - gelijk moeten worden behandeld. Belanghebbendes visie zou tot gevolg hebben dat verkoopkosten ter zake van vervreemding van een in een fiscale eenheid gevoegde dochtervennootschap wel aftrekbaar zouden zijn, dit terwijl aankoopkosten van een (direct na aankoop) te voegen dochtermaatschappij van aftrek zouden zijn uitgesloten. De Rechtbank heeft hierbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2011, nr. 10/00654, LJN BP3879, BNB 2011/185. Naar het oordeel van de Rechtbank zou hier een verschil in behandeling ontstaan tussen aan- en verkoopkosten waarop de wetgever niet het oog kan hebben gehad.
Hiertegen keren zich de klachten.
3.3. Met het opnemen in de Wet van de bepaling dat de kosten ter zake van de vervreemding van een deelneming niet aftrekbaar zijn, heeft de wetgever beoogd de verkoopkosten van een belang dat voldoet aan de in artikel 13, lid 2, van de Wet gestelde vereisten van aftrek uit te sluiten. Aangezien artikel 14, lid 1, van het Besluit fiscale eenheid 2003 bepaalt dat, indien de aandelen van een dochtermaatschappij worden vervreemd en in samenhang daarmee de fiscale eenheid ten aanzien van die dochtermaatschappij wordt verbroken, de vervreemding wordt geacht plaats te vinden na de ontvoeging van die dochtermaatschappij en niet in geschil is dat het belang dat belanghebbende in de dochtermaatschappij hield, voldeed aan de in artikel 13, lid 2, van de Wet gestelde vereisten, komen de ter zake van de verkoop van de deelneming gemaakte kosten niet in aftrek. Daaraan doet niet af dat de verkoopkosten zijn gemaakt in de periode waarin de dochtermaatschappij deel uitmaakte van de fiscale eenheid met belanghebbende als moedermaatschappij. Dat ontneemt immers aan de onderhavige kosten niet hun karakter van kosten ter zake van de vervreemding van een deelneming. Het oordeel van de Rechtbank dat de verkoopkosten niet voor aftrek in aanmerking komen, is juist. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2013.