ECLI:NL:HR:2013:BY0102
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Falende bewijsklacht afpersing en de betekenis van voorhanden hebben van ontvreemde goederen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van afpersing, waarbij hij op 3 december 2010 in Tilburg een handtas had afgenomen van slachtoffer [slachtoffer 1] door bedreiging met een vuurwapen. De verdediging betoogde dat de verdachte niet de dader was, maar slechts de mobiele telefoon had gekocht die bij de afpersing was ontvreemd. De Hoge Raad oordeelde dat aan het enkele voorhanden hebben van ontvreemde goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene deze goederen ook door het plegen van een vermogensdelict heeft verkregen. De Hoge Raad benadrukte dat de feiten en omstandigheden van het geval van belang zijn voor de beoordeling van de betekenis van het voorhanden hebben van deze goederen.
De Hoge Raad concludeerde dat het Hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, terecht had vastgesteld dat de verdachte het bewezen verklaarde feit had gepleegd. De verdediging had geen verifieerbare gegevens aangedragen ter onderbouwing van de stelling dat er een derde persoon betrokken was bij de verkrijging van de mobiele telefoon en het SD-kaartje. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor afpersing.
De uitspraak benadrukt het belang van de feiten en omstandigheden in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de bewijsvoering in gevallen van afpersing en de rol van ontvreemde goederen. De Hoge Raad bevestigde dat de bewijsvoering in deze zaak voldoende was om tot een veroordeling te komen, ondanks de argumenten van de verdediging.