ECLI:NL:HR:2013:BY0102

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00894
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Falende bewijsklacht afpersing en de betekenis van voorhanden hebben van ontvreemde goederen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van afpersing, waarbij hij op 3 december 2010 in Tilburg een handtas had afgenomen van slachtoffer [slachtoffer 1] door bedreiging met een vuurwapen. De verdediging betoogde dat de verdachte niet de dader was, maar slechts de mobiele telefoon had gekocht die bij de afpersing was ontvreemd. De Hoge Raad oordeelde dat aan het enkele voorhanden hebben van ontvreemde goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene deze goederen ook door het plegen van een vermogensdelict heeft verkregen. De Hoge Raad benadrukte dat de feiten en omstandigheden van het geval van belang zijn voor de beoordeling van de betekenis van het voorhanden hebben van deze goederen.

De Hoge Raad concludeerde dat het Hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, terecht had vastgesteld dat de verdachte het bewezen verklaarde feit had gepleegd. De verdediging had geen verifieerbare gegevens aangedragen ter onderbouwing van de stelling dat er een derde persoon betrokken was bij de verkrijging van de mobiele telefoon en het SD-kaartje. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor afpersing.

De uitspraak benadrukt het belang van de feiten en omstandigheden in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de bewijsvoering in gevallen van afpersing en de rol van ontvreemde goederen. De Hoge Raad bevestigde dat de bewijsvoering in deze zaak voldoende was om tot een veroordeling te komen, ondanks de argumenten van de verdediging.

Uitspraak

19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 12/00894
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 september 2011, nummer 20/001630-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 3 december 2010 te Tilburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een handtas, inhoudende (onder meer) een mobiele telefoon en een portemonnee, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte naast [slachtoffer 1] ging fietsen en [slachtoffer 1] dwong te stoppen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [slachtoffer 1] richtte en [slachtoffer 1] om een telefoon en geld en haar handtas vroeg."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"I. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 4 december 2010, dossierpagina's 28 tot en met 36, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op vrijdag 3 december 2010, omstreeks 23.35 uur, fietste ik alleen vanuit het centrum van Tilburg naar mijn woning te Tilburg. In de Dillenburglaan merkte ik dat er iemand achter mij fietste. Op enig moment kwam deze persoon naast mij fietsen. Ik zag dat het een man betrof. Ik zag en hoorde dat de man mij aansprak. Hij zei: "Ga maar met mij mee dametje." Ik moest ter hoogte van een hekwerk stoppen. Op het moment dat de man mij aansprak zag ik meteen een vuurwapen. Af en toe richtte hij het vuurwapen tijdens het praten heel even op mij. Ik hoorde dat de man vroeg: "Heb je een telefoon?" Hierna vroeg hij: "Heb je ook geld?" Ik wilde mijn portemonnee en mijn telefoon uit mijn tas pakken om aan de man te geven. De man vroeg mijn hele tas. Ik heb toen mijn tas aan de man gegeven. Hij heeft de hele tijd het vuurwapen vastgehouden in zijn rechterhand. De man fietste vervolgens weg. Ik zag dat hij op dat moment mijn tas en het vuurwapen nog vast hield. Het vuurwapen kan ik als volgt omschrijven: zwart, klein compact model, vierkant. Ik was erg bang tijdens de overval. Bijlage gestolen goederen:
Tas, Portemonnee, Bankbescheiden (pas), Creditcard, geld (ongeveer 8 euro), Elektrische tandenborstel, Boek, Sleutelbos, Doosje met lippenbalsem, Handschoenen, Paspoort, Rijbewijs, Telefoon Sony Ericsson (zwart, registratienummer [001], serienummer [001], gsm tel. 06[002]).
II. Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], hoofdagent, van 9 december 2010, dossierpagina 58, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op 9 december heb ik, verbalisant [verbalisant 1], de tap uitgeluisterd die was aangesloten op het IMEI-nummer [001] naar aanleiding van een diefstal onder bedreiging met een vuurwapen op 3 december 2010 om 23.43 uur.
Op woensdag 8 december (het hof begrijpt: 2010) werd door een vrouw die zich uitgaf voor [betrokkene 1] contact opgenomen met de Belastingdienst. Uit onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie bleek de vrouw te zijn genaamd [betrokkene 1].
III. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] van 10 december 2010, dossierpagina's 46-47, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik weet dat ik ben aangehouden ter zake heling van een mobiele telefoon. Ik kan u vertellen dat ik de mobiele telefoon heb gekregen van mijn ex-vriend [verdachte]. Ik denk dat ik de telefoon maximaal een week geleden gekregen heb van hem. Hij zei dat hij een telefoon voor mij had. Hij gaf mij een zwarte Sony Ericsson. Hij had hier verder geen lader bij en ook geen doosje.
[Verdachte] heeft dit jaar, ergens in augustus, in Polen een zwart plastic speelgoedpistool, een balletjespistool, gekocht. Het doosje ligt nog in de keuken maar ik weet niet of het pistool er nog in ligt. [Verdachte] weet dat het daar ligt.
IVa. Het proces-verbaal "slotdossier" van [verbalisant 2], hoofdagent, dossierpagina 10, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op 10 december 2010 vond er een zoeking plaats in het pand aan [a-straat 1] te Tilburg (hof: de woning van [betrokkene 1]). In een keukenkastje werd een verpakkingsdoosje aangetroffen van een balletjespistool. Een foto van het verpakkingsdoosje van het balletjespistool is bij dit dossier gevoegd.
Foto verpakkingsdoosje balletjespistool, pagina 60.
IVb. De zich in het dossier bevindende foto, dossierpagina 60.
V. Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3], hoofdagent, en [verbalisant 4], hoofdagent, van 10 december 2010, dossierpagina's 41-42, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op 10 december 2010 waren wij belast met de aanhouding van de verdachte [verdachte]. Tijdens de insluitingsfouillering van de verdachte werd door een medewerker van het arrestantencomplex gezien dat verdachte een voorwerp in zijn mond stopte. De verdachte werd direct gevraagd wat hij in zijn mond had gestopt. De verdachte hield op dat moment zijn lippen stijf op elkaar. Hierop werd hem door ons, verbalisanten, medegedeeld dat hij zijn mond open moest doen. De verdachte weigerde zijn medewerking te verlenen en hield zijn kaken en lippen stijf op elkaar. Hierop werd de verdachte vastgepakt en werd door een medewerker van het arrestantencomplex geprobeerd om de mond van de verdachte open te maken. De verdachte stapte naar achteren en maakte zich klein. Terwijl hij dit deed, haalde hij een kaartje - later bleek dit een SD-kaartje te zijn - uit zijn mond en pakte deze tussen zijn vingers vast. Wij, verbalisanten, probeerden hem dit te beletten. De verdachte verzette zich met man en macht en heeft, ondanks het feit dat wij met vier man probeerden te voorkomen dat hij het kaartje kapot zou maken, toch kans gezien het SD-kaartje te vernielen. De verdachte had het kaartje in zijn linkerhand tussen zijn duim en wijsvinger en drukte het kaartje tegen zijn schoenen aan kapot.
VI. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] van 13 december 2010, dossierpagina's 37-38, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
U vraagt mij of ik in mijn tas, welke werd ontvreemd bij de overval, een SD-kaartje had zitten. Ik heb meerdere SD-kaartjes en het kan goed zijn dat er in mijn tas een SD-kaartje heeft gezeten.
VIIa. Het proces-verbaal "slotdossier" van [verbalisant 2], hoofdagent, dossierpagina's 12A en 12B, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het vernielde SD-kaartje dat bij de insluiting van verdachte [verdachte] werd aangetroffen, werd doorgestuurd naar het NFI. Het NFI kon vanaf het vernielde SD-kaartje een aantal foto's veilig stellen. De foto's, afkomstig van het SD-kaartje, zijn als bijlagen bij dit dossier gevoegd.
Foto's SD-kaartje, pagina's 62 tot en met 79.
VIIb. De zich in het dossier bevindende foto's, dossierpagina's 62 tot en met 79.
VIII. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] van 7 januari 2011, dossierpagina's 39-40, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
U laat mij een aantal foto's zien die afkomstig zijn van een beschadigd SD-kaartje. Ik kan u vertellen dat ik deze foto's herken. Ik heb deze foto's zelf gemaakt tijdens een vakantie in Italië. De persoon op de foto op pagina 5/18 (hof: dossierpagina 66) ben ik zelf. Het SD-kaartje waarvan deze foto's komen, moet in mijn tas hebben gezeten ten tijde van de diefstal met geweld op 3 december 2010.
IX. Het proces-verbaal van verhoor van 11 december 2010, dossierpagina 51, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte:
Het klopt dat ik afgelopen week [betrokkene 1] een telefoon heb gegeven. Dit betrof een zwarte Sony Ericsson."
2.2.3. Het bestreden arrest houdt onder het hoofdje "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" in:
"De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de verdediging is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat - kort gezegd - verdachte niet de dader van de afpersing is, maar slechts de mobiele telefoon, buitgemaakt bij een afpersing, heeft gekocht. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het opvallend is dat het dossier geen bewijs bevat dat slachtoffer [slachtoffer 1] verdachte heeft herkend als dader: er heeft geen confrontatie, in welke vorm dan ook, plaatsgevonden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de in de tenlastelegging bedoelde mobiele telefoon is aangetroffen bij [betrokkene 1], zijnde de (ex-)vriendin van verdachte, die op 10 december 2010 heeft verklaard dat zij de mobiele telefoon maximaal een week eerder van verdachte heeft gekregen.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte bij de insluitingsfouillering op 10 december 2010 een voorwerp in zijn mond stopte en vervolgens weigerde zijn mond te openen. Toen verbalisanten het voorwerp trachtten te bemachtigen, haalde verdachte het uit zijn mond en drukte het tegen zijn schoen kapot. Dit voorwerp bleek een SD-kaartje te zijn met daarop foto's, die door slachtoffer [slachtoffer 1] zijn herkend als foto's van haar vakantie in Italië. Volgens [slachtoffer 1] moet het SD-kaartje op 3 december 2010 in de in de tenlastelegging bedoelde handtas hebben gezeten.
Daarenboven heeft verdachte zijn stelling dat er sprake is geweest van een derde persoon van wie hij de mobiele telefoon en het SD-kaartje zou hebben gekocht dan wel ontvangen op geen enkele wijze met verifieerbare gegevens onderbouwd. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte heeft geweigerd de naam van deze persoon te noemen. Verdachte heeft evenmin een aannemelijke verklaring gegeven voor zijn opvallende poging het SD-kaartje kapot te maken.
Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang - ook met de overige bewijsmiddelen - bezien, acht het hof de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en gaat het hof aan die verklaring voorbij.
Aan het vorenstaande doet niet af dat in de onderhavige zaak geen (foto)confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en slachtoffer [slachtoffer 1]. Het verbaast het hof dat zulks niet is gebeurd. Een dergelijke confrontatie had naar het oordeel van het hof voor de hand gelegen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat slachtoffer [slachtoffer 1] de persoon die haar heeft afgeperst zou hebben kunnen herkennen.
Het verweer wordt verworpen."
2.3. Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van door een vermogensdelict ontvreemde goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook door het plegen van dat vermogensdelict heeft verkregen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.
2.4. Uit de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - bezien in samenhang met de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging - heeft het Hof kunnen afleiden dat het de verdachte is geweest die het in de bewezenverklaring omschreven feit heeft gepleegd.
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 februari 2013.