ECLI:NL:HR:2013:BX4604
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1958, werd veroordeeld tot betaling van het totale bedrag dat zij en haar mededader als wederrechtelijk verkregen voordeel hadden genoten. De advocaat van de betrokkene, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal J. Silvis concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een gemotiveerde beslissing had moeten nemen over het deel van de opbrengst dat daadwerkelijk door de betrokkene is genoten. Dit is van belang omdat de Wet van 31 maart 2011, die op 1 juli 2011 in werking is getreden, een wijziging in de wetgeving met zich meebracht. Voor deze wijziging kende het Nederlandse recht geen regeling die het mogelijk maakte om meerdere personen hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de betalingsverplichting van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad benadrukte dat het onterecht is om de betalingsverplichting op te leggen voor het volledige bedrag zonder vast te stellen welk deel daarvan in het vermogen van de betrokkene is gevloeid.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht op basis van het bestaande hoger beroep. Dit arrest onderstreept het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel, vooral in gevallen waarin meerdere personen betrokken zijn.