ECLI:NL:HR:2013:BX4020
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- E.N. Punt
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag omzetbelasting op fiscale eenheid; materieel niet bestaand
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die is opgelegd aan de fiscale eenheid X1 B.V. en X2, hierna aangeduid als belanghebbende, over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, maar het Hof te 's-Hertogenbosch vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd op basis van artikel 20, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad stelt vast dat de directeur van de BV, die ook enig aandeelhouder is, niet kan worden aangemerkt als belastingplichtige voor de heffing van omzetbelasting. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie, waaronder het arrest Van der Steen. De Hoge Raad concludeert dat de BV en de directeur niet als één ondernemer kunnen worden aangemerkt voor de heffing van omzetbelasting.
De Hoge Raad wijst erop dat de woning die door de directeur wordt bewoond, uitsluitend voor privédoeleinden wordt gebruikt. Dit betekent dat de aftrek van omzetbelasting uitgesloten is. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden, omdat de naheffingsaanslag niet in strijd is met de wet en de feiten en omstandigheden van de zaak niet anders zijn dan vastgesteld door het Hof. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.