ECLI:NL:HR:2013:BX0942

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
11/02685
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding immateriële schade bij overschrijding redelijke termijn in belastinggeschillen

In deze zaak gaat het om een verzoek om vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen. De belanghebbende, X, had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd gekregen voor het jaar 1998. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot nihil. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de aanslag opnieuw verminderde. Hierna heeft de belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 april 2013 geoordeeld dat een verzoek om vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen verzoek om schadevergoeding had ingediend bij het Hof. Het Hof was derhalve niet verplicht om hierover te beslissen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 19 april 2013.

Uitspraak

19 april 2013
nr. 11/02685
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 mei 2011, nr. P08/00761, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/725) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot nihil.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 15 juni 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen 1 en 2 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2.1. Middel 3 betoogt dat het Hof ten onrechte geen vergoeding voor immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend.
3.2.2. Het middel faalt. Aangezien belanghebbende bij het Hof niet een verzoek heeft gedaan strekkende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade, behoefde het Hof hierover geen beslissing te nemen. Een zodanig verzoek kan voor de procedure voor de Rechtbank en voor het Hof niet eerst in cassatie worden gedaan. Voor zover belanghebbende beoogt te verzoeken om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, moet dit verzoek worden afgewezen, reeds omdat de redelijke termijn sedert de indiening van het beroep in cassatie op 9 juni 2011 niet is overschreden (vgl. HR 7 mei 2010, nr. 09/00274, LJN BM3288, BNB 2010/246).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2013.