ECLI:NL:HR:2013:BX0662

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02892 AP
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de hoogte van de betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een Antilliaanse zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. I.A. van Straalen, in cassatie is gegaan tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting. De oorspronkelijke betalingsverplichting van ANG 11.040.806,- is verlaagd naar ANG 11.020.000,-. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en het beroep voor het overige verworpen.

De zaak is complex, met meerdere schriftelijke stukken en conclusies van de Advocaat-Generaal Vegter, die heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en terugwijzing naar het Gemeenschappelijk Hof. De Hoge Raad heeft ook aandacht besteed aan het ontbreken van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008, wat heeft geleid tot vragen over de procesorde en de mogelijkheid om de zaak opnieuw te beoordelen. De Hoge Raad heeft de rolzitting van 19 juni 2012 aangehouden om verdere stappen te ondernemen in het onderzoek naar het ontbrekende proces-verbaal.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een behoorlijke procesorde en de noodzaak om alle relevante stukken beschikbaar te hebben voor een eerlijke beoordeling van de zaak. De beslissing om de betalingsverplichting te verlagen is een belangrijke stap in het waarborgen van de rechten van de betrokkene in deze complexe juridische context.

Uitspraak

8 januari 2013
Strafkamer
nr. S 09/02892 AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 november 2008, nummer H 136/2007, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], gevestigd in [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. I.A. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel is schriftelijk toegelicht.
1.2. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.3. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
1.4. De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 juni 2012, LJN BX0663, het Hof verzocht alsnog die inspanningen te verrichten die ertoe zouden kunnen leiden dat het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 13 maart 2008 ter beschikking komt, en de zaak daartoe verwezen naar de rolzitting.
1.5. Op 15 juni 2012 is ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen een schrijven van de President van het Hof van 12 juni 2012 met als bijlage een opnieuw vastgesteld en ondertekend proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 13 maart 2008.
1.6. Namens de betrokkene heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. Mr. Van Straalen, voornoemd, heeft bij schriftuur een aanvullende toelichting ingezonden. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
1.7. De Advocaat-Generaal Vegter heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, tot vermindering van dat bedrag en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.8. Mr. Spong en mr. Van Straalen hebben schriftelijk op de aanvullende conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het door mr. Van Straalen bij schriftuur voorgestelde middel
2.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat in de cassatiefase de redelijke termijn is overschreden.
2.2. De klacht is gegrond, aangezien de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan betrokkene opgelegde betalingsverplichting van ANG 11.040.806,-.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 2 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte ervan ANG 11.020.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 januari 2013.
12 juni 2012
Strafkamer
nr. S 09/02892 AP
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 november 2008, nummer H 136/2007, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], gevestigd in [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. I.A. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel is schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, aangezien het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
2.2. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de klacht gegrond is. De conclusie houdt dienaangaande onder meer het volgende in:
"5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 bevindt zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Overeenkomstig art. IV, derde lid, Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 (Stcrt. 2008, 147) heeft de raadsman van de verdachte (mr. I. van Straalen) bij faxbericht van 8 september 2010 tijdig aan de Rolraadsheer van de Hoge Raad verzocht om spoedige nazending van onder meer het hiervoor genoemde stuk. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bij schrijven van 15 oktober 2010 aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba verzocht de ontbrekende stukken aan de strafadministratie van de Hoge Raad te doen toekomen. Voorts heeft de raadsman van de verdachte bij faxbericht van 21 april 2011 nogmaals aan de Rolraadsheer van de Hoge Raad verzocht om nazending van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008. Naar aanleiding van dit faxbericht heeft een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bij schrijven van 29 juni 2011 aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba wederom verzocht het ontbrekende stuk aan de strafadministratie van de Hoge Raad te doen toekomen. In reactie hierop heeft de Voorzitter van het Hof bij brief van 21 juli 2011 aan een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bericht dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 blijkens de inventarislijst is verzonden naar de Hoge Raad zodat hij er vanuit moet gaan dat het opgevraagde stuk bij de Hoge Raad is en niet in Curaçao in het ongerede is geraakt, dat bij het Hof geen kopie van het stuk behouden is en dat het Hof ook geen kopie van het proces-verbaal kan produceren omdat de griffier niet meer bij het Hof werkt en haar bestanden niet meer voorhanden zijn.
6. Uit het voorgaande volgt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 kennelijk wel is opgemaakt doch op enig moment in het ongerede is geraakt, terwijl moet worden aangenomen dat dit stuk ondanks diverse inspanningen niet meer beschikbaar zal komen. Gelet hierop valt niet na te gaan of er ter terechtzitting in hoger beroep meer verweren zijn gevoerd dan de in de bestreden uitspraak genoemde dan wel of aldaar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht. Bovendien kan niet worden gecontroleerd of ter terechtzitting alle voorgeschreven procedurevoorschriften in acht zijn genomen. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het blijkens de bij het Hof ingewonnen informatie onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt."
2.3. Naar aanleiding van de in de conclusie vermelde mededeling van de Voorzitter van het Hof dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2008 is verzonden naar de Hoge Raad zodat hij ervan moet uitgaan dat het opgevraagde stuk bij de Hoge Raad is en niet in Curaçao in het ongerede is geraakt, zijn op de strafadministratie van de Hoge Raad opnieuw en wederom tevergeefs naspeuringen gedaan naar het ontbrekende proces-verbaal. Daarin vindt de Hoge Raad aanleiding het Hof te verzoeken alsnog die inspanningen te verrichten die ertoe kunnen leiden dat bedoeld proces-verbaal ter beschikking komt. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 19 juni 2012;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit tussenarrest zal zenden aan de President van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juni 2012.