Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
18 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de moeder in een geschil over vervangende toestemming voor erkenning van een kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.H.M. Meijroos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 21 maart 2013 was gegeven. De man, de verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Breda en het gerechtshof, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit artikel stelt eisen aan de ontvankelijkheid van cassatiemiddelen, waarbij het belang van de partij die het cassatieberoep instelt van groot belang is.
De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelt dat de moeder klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.