ECLI:NL:HR:2013:981

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
13/03067
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in een zaak betreffende vervangende toestemming voor erkenning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de moeder in een geschil over vervangende toestemming voor erkenning van een kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.H.M. Meijroos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 21 maart 2013 was gegeven. De man, de verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Breda en het gerechtshof, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit artikel stelt eisen aan de ontvankelijkheid van cassatiemiddelen, waarbij het belang van de partij die het cassatieberoep instelt van groot belang is.

De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelt dat de moeder klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

18 oktober 2013
Eerste Kamer
nr. 13/03067
EE/AS
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 196926 FA RK 08-5311 van de rechtbank Breda van 12 januari 2009, 26 mei 2009, 30 maart 2012 en 11 juli 2012;
b. de beschikking in de zaak HV 200.115.101/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de in art. 80a lid 1 RO vermelde grond.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 20 september 2013 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3, 4 en 5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
18 oktober 2013.