In deze zaak gaat het om een onteigeningskwestie waarbij de Hoge Raad op 18 oktober 2013 uitspraak doet in cassatie. De eiseres, voorheen Beheersmaatschappij [A] B.V., heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het (verbeterde) arrest van het hof van 15 augustus 2012. De zaak betreft de berekening van de schadeloosstelling, waarbij vragen zijn gerezen over de herbouwwaarde en inkomensschade, zoals geregeld in de artikelen 40a en 40c van de Onteigeningswet. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage en concludeert dat de klachten van de eiseres niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiseres in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van het Hoogheemraadschap zijn begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.