In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft de voorkoming van dubbele belasting voor een hypothecair gefinancierde tweede woning in Zwitserland, in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende had voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd. De Rechtbank te Leeuwarden had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar het Hof bevestigde deze uitspraak. De Staatssecretaris stelde cassatie in, waarbij de belanghebbende een verweerschrift indiende en voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelde dat de verdeling van heffingsbevoegdheden op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland niet afdoet aan het feit dat de financieringsschuld niet tot het belastbare inkomen van de belanghebbende in box 3 behoort. De Hoge Raad benadrukte dat het Verdrag en het bijbehorende Slotprotocol geen expliciete regels bevatten die de opvatting ondersteunen dat de rente op de financieringsschuld in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van de voorkomingsbreuk. De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende uitsluitend recht heeft op het forfaitaire rendement van de woning en dat de financieringsschuld, die aan haar partner was toegerekend, niet in aanmerking kon worden genomen bij de berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten, vastgesteld op € 944 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de kosten van het geding in cassatie zijn aan de zijde van de belanghebbende vastgesteld.