Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
15 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 13 september 2011 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968. De verdachte was beschuldigd van diefstal van kledingstukken ter waarde van ongeveer € 272,87, toebehorende aan een derde. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat de fouillering van de verdachte niet voldeed aan de eisen van artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had geoordeeld dat het 'oplichten van de rok' van de verdachte geen fouillering opleverde, wat door de Hoge Raad als onjuist werd bestempeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had vastgesteld dat er geen sprake was van een onderzoek aan de kleding in de zin van artikel 56 Sv. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het uitvoeren van fouilleringen en de vereisten die aan dergelijke onderzoeken worden gesteld.