Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het derde middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
15 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 december 2011. De verdachte, geboren in 1988, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaren. De advocaat van de verdachte, mr. J. Boksem, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, maar ook tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde straf, met een voorstel tot vermindering van de straf met een week.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste en derde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Echter, het tweede middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot dertien jaren en zes maanden, terwijl het beroep voor het overige is verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 15 oktober 2013 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.