ECLI:NL:HR:2013:943

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
13/01775
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrek van voorarrest bij de tenuitvoerlegging van een Franse straf

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaren oplegde aan de veroordeelde, die in Nederland in voorlopige hechtenis had gezeten. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de tijd die de veroordeelde in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering heeft gebracht op de opgelegde straf. De zaak betreft een verzoek van de Republiek Frankrijk tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing. De Hoge Raad stelt vast dat, gezien de totstandkoming van artikel 11.1 aanhef en onder c van het Verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen, de tijd die de veroordeelde in voorlopige hechtenis in Nederland heeft doorgebracht, in mindering moet worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf, mits deze voorlopige hechtenis verband houdt met hetzelfde feitencomplex als waarvoor de veroordeelde in Frankrijk is veroordeeld. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden rondom de voorlopige hechtenis en de veroordeling in het buitenland.

Uitspraak

15 oktober 2013
Strafkamer
nr. 13/01775 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 20 november 2012, nummer 13/680008-12, omtrent een verzoek van de Republiek Frankrijk tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover de Rechtbank heeft verzuimd de door de veroordeelde in de zaak met parketnummer 10/600195-09 in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in mindering te brengen op de opgelegde gevangenisstraf, tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte de tijd die de veroordeelde van 9 september 2009 tot 27 november 2009 in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering heeft gebracht op de in art. 31, eerste lid, WOTS bedoelde straf.
2.2.1.
Bij de bestreden uitspraak van 20 november 2012 heeft de Rechtbank in het kader van de overneming van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Lille van 4 januari 2012 aan de veroordeelde opgelegde vrijheidsstraf een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 6 november 2012 houdt onder meer het volgende in:
"De opgeëiste persoon verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik heb voor dezelfde zaak van 9 september 2009 tot 27 november 2009 in Nederland vastgezeten.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik merk op dat Nederland inderdaad is begonnen met vervolging, maar dat de vervolging is gestaakt. Er is een stakingsbeslissing geweest. Het klopt ook dat veroordeelde heeft vastgezeten. Ik vind echter niet dat deze periode van de op te leggen straf moet worden afgetrokken. Veroordeelde zat toen ook voor andere feiten vast, zoals voor een overtreding van de Wet wapens en munitie."
2.2.3.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen:
"De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde in Nederland voor hetzelfde feitencomplex reeds in 2009 in voorarrest heeft gezeten. Ter onderbouwing van het standpunt heeft de raadsman gewezen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2012 betreffende de veroordeelde. Het betreft de zaak van het Landelijk Parket met parketnummer 10/600195-09. Deze strafzaak is uiteindelijk geseponeerd wegens het nationaal belang en de overlevering van veroordeelde naar Frankrijk.
De raadsman heeft zich wat betreft het exacte aantal dagen dat bij de uitvoering van de op te leggen straf in mindering moet worden gebracht gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het Uittreksel Justitiële Documentatie onvoldoende informatie bevat op basis waarvan kan worden beoordeeld voor welke feiten en hoe lang de veroordeelde voorlopig gehecht is geweest. Bovendien blijkt uit genoemd Uittreksel dat onder het parketnummer 10/600195-09 meerdere strafbare feiten staan genoemd. Nu uit het dossier voorts evenmin blijkt in welk kader de veroordeelde in voorarrest heeft gezeten, dient het verweer reeds om deze reden te worden verworpen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit artikel 31, tweede lid, WOTS en artikel 38 van de Overleveringswet volgt dat slechts de tijd gedurende welke de veroordeelde in overleveringsdetentie in Nederland en in de vreemde Staat ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op zijn overbrenging naar Nederland en uit hoofde van deze wet van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de uitvoering van de op te leggen straf in mindering zal worden gebracht. Niet is gebleken dat de vrijheidsbenemende periode waaraan de verdediging heeft gerefereerd een periode zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, WOTS en/of artikel 38 van de Overleveringswet betreft. Gelet hierop dient het verweer eveneens om deze reden te worden verworpen."
2.2.4.
Bij de op de voet van art. 32, zevende lid, WOTS in verbinding met art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 1 juni 2011 waarin de overlevering van de veroordeelde aan de Republiek Frankrijk is toegestaan. Deze uitspraak houdt onder meer het volgende in:
"6. Weigeringsgrond zoals bedoeld in art. 9, eerste lid, onder a, OLW
De raadsman heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat in Nederland een strafrechtelijke vervolging gaande is. Dat het Hoofd Internationale Rechtshulp in Strafzaken namens de Minister van Veiligheid en Justitie op 10 mei 2011 een stakingsbeslissing heeft doen uitgaan ten aanzien van het deelnemen aan een criminele organisatie en het medeplegen van 1790 kilogram cannabis in Frankrijk op 24 september 2008 doet niet af aan de omstandigheid dat het Zwolsman-onderzoek, waar deze feiten deel van uitmaken, nog steeds gaande is. Daarom dient er vanuit te worden gegaan dat in Nederland reeds een strafrechtelijke vervolging van de opgeëiste persoon loopt zodat de overlevering dient te worden geweigerd.
(...)
De rechtbank oordeelt als volgt. De Minister van Veiligheid en Justitie, namens deze het Hoofd Internationale Rechtshulp in Strafzaken, heeft op 10 mei 2011 een stakingsbeslissing doen uitgaan ten aanzien van het deelnemen aan een criminele organisatie en het opzettelijk overtreden van artikel 3 van de Opiumwet betreffende een hoeveelheid hasjiesj van 1790 kilogram in september 2008. Nu deze beslissing op dezelfde feiten ziet als de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd en de opgeëiste persoon derhalve in Nederland niet wordt vervolgd voor dezelfde feiten als waarvoor de overlevering is verzocht, is er geen sprake van een weigeringsgrond als bedoeld in art. 9 van de OLW. Het verweer wordt verworpen."
(ii) de "Ordonnance de Renvoi devant le Tribunal Correctionnel" van 14 december 2011. Dit op de vervolging van de veroordeelde in Frankrijk betrekking hebbende besluit houdt in Nederlandse vertaling onder meer het volgende in:
"Op 24 september 2008 om 23.50 uur, voerden douaneambtenaren van Lille een controle uit te Camphin-en-Pevele op de autoweg 27 in de richting Frankrijk-België van een vrachtwagencombinatie met Portugees nummerbord. Tijdens het fouilleren van de aanhangwagen werden 56 "Marokkaanse koffers" of dozen (...) aangetroffen, met een inhoud van totaal 1790 kilo cannabishars voor een door de douaneambtenaren geschatte handelswaarde van 8.950.000 euro."
2.3.
Art. 31 WOTS luidt:
"1. De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 353 en 357 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis beveelt de rechtbank, dat de tijd gedurende welke de veroordeelde in de vreemde Staat ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op zijn overbrenging naar Nederland en uit hoofde van deze wet van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank kan een overeenkomstig bevel geven bij het opleggen van een geldboete. Indien zij dit bevel geeft, bepaalt zij in haar uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
(...)"
2.4.
Tegen de achtergrond van hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 14 is opgemerkt over de totstandkoming van art. 11, eerste lid aanhef en onder c, van het hier toepasselijke Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74), moet worden aangenomen dat bij de oplegging van de in art. 31, eerste lid, WOTS bedoelde straf ook geheel in mindering wordt gebracht de tijd die de veroordeelde - voorafgaand aan zijn uitlevering of overlevering aan en veroordeling in de vreemde staat - in Nederland in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ingeval aan die voorlopige hechtenis in Nederland en aan de veroordeling in de vreemde staat hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt. Het andersluidende oordeel van de Rechtbank is onjuist. In zoverre slaagt het middel.
2.5.
In het licht hiervan, en gelet op de omstandigheid dat zowel in de hiervoor onder (i) weergegeven uitspraak van de Rechtbank van 1 juni 2011, als in het onder (ii) weergegeven stuk dat betrekking heeft op de vervolging van de veroordeelde in Frankrijk, sprake is van strafbare feiten met betrekking tot een op 24 september 2008 in Frankrijk aangetroffen hoeveelheid van 1790 kilogram cannabis, had de Rechtbank moeten doen blijken van een nader onderzoek naar de vraag of aan de door de veroordeelde in Nederland doorgebrachte voorlopige hechtenis en aan zijn veroordeling in Frankrijk hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt.
2.6.
Het middel slaagt ook in zoverre.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Amsterdam, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2013.