In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 28 mei 2013, waarin de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 13 april 2011 behandelde. Deze eerdere uitspraak betrof een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, genomen op basis van de Wet werk en bijstand.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren, met C. Schaap als voorzitter, en de andere raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.