In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. Het beroep betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007, alsook de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Gerechtshof dateert van 18 december 2012 en heeft het nummer BK-11/00853.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie in staat.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013, waarbij de raadsheer C. Schaap als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld. De waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma was ook aanwezig tijdens de uitspraak.